Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:
“
Schending van de hoorplicht?
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de gemachtigde van eiseres is uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 september 2017, maar dat eiseres en de gemachtigde daar niet zijn verschenen.
4. Uit de gedingstukken blijkt dat de heffingsambtenaar eiseres met een brief aan de gemachtigde heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 21, 22 of 23 augustus 2017. In de brief staat dat binnen één week schriftelijk en gemotiveerd om een andere datum kan worden verzocht. Op 9 augustus 2017 heeft de gemachtigde meegedeeld wegens vakantie verhinderd te zijn. Hij heeft daarbij nog andere verhinderdatum opgegeven, maar 13 september 2017 stond daar niet tussen. Met een e-mailbericht van 10 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar hierop gereageerd. In de e-mail staat dat van een professionele gemachtigde wordt verwacht dat hij zorgt voor plaatsvervanging en dat de belastingdienst een interne planning heeft en zich aan termijnen moet houden. Desondanks is besloten, bij uitzondering, de hoorzittingen te verplaatsen naar 5, 6 en 13 september 2017. Uit een door de heffingsambtenaar verstrekte lijst blijkt dat de zaak van eiseres op 13 september 2017 stond gepland. De gemachtigde is zonder verdere communicatie niet verschenen op de hoorzitting van 13 september 2017.
5. Zoals deze rechtbank al heeft geoordeeld in haar uitspraak van 21 december 2018² heeft de heffingsambtenaar met de door hem gevolgde werkwijze de gemachtigde van eiseres op een voldoende zorgvuldige wijze in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De gemachtigde van eiseres heeft betoogd dat hij werd benadeeld doordat er te veel zaken op een hoorzitting stonden gepland waardoor hij zich onvoldoende kon voorbereiden.
Daargelaten dat de gemachtigde van eiseres dit betoog niet nader heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat van de gemachtigde in redelijkheid ook mocht worden verwacht bijstand van een ander of anderen in te roepen gegeven het feit dat de gemachtigde van eiseres, zoals de rechtbank ambtshalve bekend is, in zeer veel zaken bezwaar maakt. Als gevolg daarvan kon hij verwachten dat in beginsel in al die zaken een hoorzitting plaatsvindt. Van de gemachtigde van eiseres kan worden verwacht dat hij zijn werkwijze hierop afstemt. Hierbij betrekt de rechtbank het belang van de heffingsambtenaar om de behandeling van de vele hoorzittingen zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
6. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar zich in eerdere zaken op het standpunt heeft gesteld dat de hoorplicht is geschonden. Zij stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar niet mag terugkomen van dit standpunt.
7. De rechtbank is het niet eens met eiseres. Eiseres is niet als partij betrokken bij de zaken die zij aanhaalt. Met de standpuntbepaling in die zaken heeft de heffingsambtenaar dus ook geen onvoorwaardelijke toezegging gedaan aan eiseres. De rechtbank is er voorts ambtshalve van op de hoogte dat de heffingsambtenaar zich slechts in een beperkt aantal zaken op het standpunt heeft gesteld dat de hoorplicht is geschonden. Ter zitting heeft hij toegelicht dat het standpunt in deze zaak is dat de hoorplicht niet is geschonden. Volgens de rechtbank handelt de heffingsambtenaar daarmee niet willekeurig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar niet gehouden kan worden aan zijn eerder ingenomen standpunt in een andere zaak.
8. Eiseres stelt tot slot dat de bestreden uitspraak in strijd is met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zij meent dat de heffingsambtenaar haar na de bekendmaking van de (voorlopige) taxatietechnische overwegingen had moeten horen. Door te beslissen zonder een nadere hoorzitting, is de hoorplicht geschonden.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 7:9 van de Awb niet slaagt. Artikel 7:9 van de Awb ziet op de situatie dat na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn. Dit moet aan de belanghebbenden worden medegedeeld en zij moeten dan in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord. Eiseres heeft alleen in algemene zin verwezen naar de (voorlopige) taxatietechnische overwegingen. Zij heeft niet duidelijk gemaakt welke concrete feiten en omstandigheden maken dat zij had moeten worden gehoord. De door eiseres genoemde uitspraak ondersteunt haar standpunt niet. In die zaak waren er wel concrete feiten, namelijk de bevindingen van de taxateur van een plaatsopneming, die vereisten dat de betrokkene nader moest worden gehoord.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld?
10. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woningen te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde van de woningen niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing op 14 mei 2018 taxatierapporten ingediend. De heffingsambtenaar heeft op 7 juni 2019 aangepaste taxatierapporten in het geding gebracht. Dit is de matrix waar de heffingsambtenaar uiteindelijk vanuit gaat. Partijen staan de volgende WOZ-waarden in beroep voor:
Heffingsambtenaar:
Eiseres:
[adres 1]
€ 285.500
€ 228.000
[adres 2]
€ 265.500
€ 212.000
[adres 3]
€ 265.500
€ 212.000
11. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.³ De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
³ Zie de wetsgeschiedenis van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ.
- Modelmatige waardebepaling
12. Eiseres voert aan dat de waarde van de woningen kennelijk niet is berekend op grond van de modelmatige waardebepaling en dat sprake is van strijd met het verbod van willekeur en strijd met het vertrouwensbeginsel. De vergelijkingsobjecten hebben een lagere WOZ-waarde dan de transactieprijzen die op de matrix van de heffingsambtenaar staan vermeld. Op grond van controle van grote hoeveelheden gegevens wordt dus een lagere WOZ-waarde berekend en kan worden geconstateerd dat de objecten niet op die modelmatige wijze zijn getaxeerd en dat niet eens is gecontroleerd of het verkoopcijfer wel binnen de marges valt van hetgeen het model laat zien aan gemiddelde prijzen per m². Op zitting heeft eiseres deze beroepsgrond nader toegelicht. Het komt er volgens eiseres op neer dat de modelmatige waardebepaling tot een lagere waarde leidt dan de vergelijking met (meestal 3) specifiek geselecteerde objecten en dat de modelmatige waardebepaling tot een betrouwbaarder uitkomst leidt, omdat daarbij gebruik wordt gemaakt van veel meer verkoopcijfers dan bij de vergelijkingsmethode. Eiseres wil daarom inzicht hebben in de wijze waarop de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten oorspronkelijk is berekend en verzoekt de rechtbank daarom de heffingsambtenaar op te dragen stukken over te leggen waaruit blijkt hoe de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten is bepaald.⁴
⁴ Eiseres baseert zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, te vinden op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2018:1316. 13. Dit betoog van eiseres slaagt niet. De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor, maar bepaalt dat de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.⁵ De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keus maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met panden die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar dient vergelijkingsobjecten aan te dragen die voldoende vergelijkbaar zijn met de woningen van eiseres en waarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het ingestelde beroep een nieuw taxatierapport laten opmaken, waarmee het oorspronkelijke taxatieverslag is achterhaald. Er is geen rechtsregel die de heffingsambtenaar verbiedt om in de fase van beroep bij de rechtbank (met inachtneming van de goede procesorde) de door hem vastgestelde waarde nader te onderbouwen en aannemelijk te maken met nieuw of beter bewijsmateriaal. Het staat de heffingsambtenaar dan ook vrij om in beroep een nieuwe matrix met volgens hem betere vergelijkingsobjecten te overleggen.
⁵ Artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.
14. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde van de woningen niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning?
Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
15. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of eiseres de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
16. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde taxatiekaarten volgt dat de woningen van eiseres zijn vergeleken met verkopen in dezelfde omgeving en dat deze qua bouwjaar overeenkomen met de woningen van eiseres. De taxateur heeft de benedenwoning van eiseres ( [adres 1] ) vergeleken met verkopen van benedenwoningen. Voorts heeft de taxateur de bovenwoning van eiseres ( [adres 2] en [adres 3] ) vergeleken met verkopen van bovenwoningen. De heffingsambtenaar heeft de gebruikte vergelijkingsobjecten dan ook kunnen gebruiken om de waarde van de woningen te onderbouwen. Eiseres heeft dat ook niet betwist.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
17. Eiseres betwist dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met waardedrukkende omstandigheden zoals de slechte ligging van de woningen in de buurt van de [naam gebouw] en de korte afstand tot de zeer drukke verkeersweg. Eiseres voert verder aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de slechte staat van onderhoud en de gedateerde voorzieningen van de woningen en de slechte staat van de schuur. Ook is er geen rekening mee gehouden dat de woningen van eiseres niet zijn gesplitst.
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen stukken of gegevens heeft aangedragen over de slechtere staat van haar woningen ten opzichte van die van de vergelijkingsobjecten.
19. Verder stelt de rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in de matrix rekening heeft gehouden met de matige ligging en kwaliteit van de woningen. In de door de taxateur van de heffingsambtenaar overgelegde matrix (K & O neutraal), is de ligging en kwaliteit van de woningen van eiseres immers gekwalificeerd als “matig”.
20. De rechtbank stelt verder vast dat uit de taxatierapporten volgt dat de vierkantemeterprijzen van beide woningen van eiseres in elke vergelijking lager uitkomen dan de gemiddelde vierkantemeterprijs van de vergelijkingsobjecten. Concreet heeft de taxateur de volgende prijzen per vierkante meter gehanteerd bij gemiddelde kwaliteit en onderhoud:
Object
prijs per m2 woningdeel
gemiddelde van de vergelijkingsobjecten per m2 woningdeel
[adres 1]
€ 4.545
€ 5.098
[adres 2]
€ 4.605
€ 5.015
[adres 3]
€ 4.605
€ 5.015
21. Voor zover al sprake zou zijn van eventuele verschillen tussen de woningen van eiseres en de vergelijkingsobjecten, dan is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar hiermee voldoende rekening heeft gehouden. Met de verschillen tussen de vierkantemeterprijzen van de woningen van eiseres en de vierkantemeterprijzen van de vergelijkingsobjecten zijn dergelijke verschillen in onderhoud, gedateerde voorzieningen en ligging voldoende tot uiting gebracht. Eiseres heeft niet (met stukken) onderbouwd dat de onderhoudstoestand, voorzieningen en ligging van de woningen een nog groter verschil in waarde met de vergelijkingsobjecten rechtvaardigt.
22. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatierapporten, in combinatie met de daarop ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woningen niet te hoog is vastgesteld.
23. De heffingsambtenaar heeft op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een correctie toegepast voor het verschil tussen verkoop van het recht van erfpacht en verkoop van de volle eigendom. De WOZ-waarde moet immers volgens de wet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen. Van de vergelijkingsobjecten is echter niet de volle en onbezwaarde eigendom verkocht, maar een recht van erfpacht. Het eigendomsrecht berust bij de gemeente Amsterdam. Omdat aannemelijk is dat de waarde van een recht van erfpacht lager is dan de waarde van de volle eigendom, moet er een correctie worden toegepast op de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten.
24. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie niet juist heeft berekend.
25. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 9 mei 2019.⁶ Daarin is overwogen dat de wijze waarop door de heffingsambtenaar de erfpachtcorrectie wordt berekend een deugdelijke methode is. Wat eiseres in deze zaak heeft aangevoerd tegen de berekening van de erfpachtcorrectie komt overeen met wat is aangevoerd in de zaak bij het gerechtshof en dat is door het gerechtshof verworpen. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres nu heeft aangevoerd geen aanleiding om over de berekening van de erfpachtcorrectie tot een ander oordeel te komen dan het gerechtshof. Het betoog van eiseres slaagt dus niet.
- Algemene verlaging van 2%
26. Verder heeft de gemachtigde van eiseres nog gewezen op een brief van 5 februari 2019 van de wethouder van Financiën van de gemeente Amsterdam. In deze brief is vermeld dat is besloten een eenmalige algemene verlaging van 2% toe te passen op de WOZ-waardering van woningen op erfpachtgrond voor de OZB-aanslag 2019. Uitspraken van de rechtbank Amsterdam uit december 2018 zijn aanleiding geweest voor deze eenmalige verlaging, aldus de wethouder. Verder wijst eiseres op antwoorden van het college van burgemeester en wethouders in de gemeenteraad.⁷
⁷ Gemeenteblad van de gemeente Amsterdam van 2019, afdeling 1, nummer 144: Schriftelijke vragen van de gemeenteraad ingediend op 10 december 2018.
27. Onder verwijzing naar de brief van de wethouder, heeft eiseres met een beroep op het vertrouwensbeginsel betoogd dat dit gewijzigde beleid ook moet leiden tot een (verdere) verlaging van de OZB-aanslag met 2% van de WOZ-waarde in een ander belastingjaar dan 2019.
28. De rechtbank overweegt dat in de brief van de wethouder expliciet is gesteld dat de verlaging als praktische maatregel alleen wordt toegepast op WOZ-waardebeschikkingen over het belastingjaar 2019, in verband met een aantal lopende rechtszaken over de wijze van berekening van de erfpachtcorrectie. Uit de brief van de wethouder kan niet worden afgeleid dat de heffingsambtenaar ook de WOZ-waardering in eerdere belastingjaren aanpast, waaronder het belastingjaar waar deze zaak betrekking op heeft. Bovendien is inmiddels door het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de hiervoor bedoelde rechtszaken over erfpachtcorrectie, met als uitkomst dat naar het oordeel van het gerechtshof Amsterdam de wijze waarop de erfpachtcorrectie door de heffingsambtenaar wordt berekend, deugdelijk is.⁸ Het betoog van eiseres slaagt niet.
29. Eiseres voert nog aan dat de heffingsambtenaar de waarde van de woningen naar beneden had moeten afronden op duizendtallen. Eiseres beroept zich hierbij op een conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 29 december 2009⁹ en op informatie (op de website) van de Waarderingskamer.
30. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in de Wet WOZ geen regels zijn opgenomen over de afronding van de vastgestelde waarde. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad waar eiseres naar verwijst gaat, onder andere, over de gevolgen van het toepassen van de (per 1 oktober 2015 afgeschafte) Fierensmarge. De Fierensmarge was gericht op het opwerpen van een drempel voor bezwaar en beroep om conflicten over relatief kleine belangen te beperken en de Wet WOZ uitvoerbaar te maken. Dit betreft een andere discussie, die geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van eiseres over de afronding van waardevaststellingen, omdat de rechtsbescherming op dit punt niet is beperkt. Voor zover de Waarderingskamer heeft geadviseerd om de waardevaststelling van een woning naar beneden af te ronden op duizendtallen, is dat geen voorschrift waaraan de heffingsambtenaar is gehouden.¹⁰
31. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een schadevergoeding in verband met een overschrijding van de redelijke termijn.
32. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden toe.
33. Gelet op de uitgangspunten die zijn neergelegd in de uitspraak van de Hoge Raad van 22 april 2005¹¹ geldt dat – behoudens bijzondere omstandigheden – de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.
34. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van eiseres heeft ontvangen op 7 april 2017, zodat meer dan 2 jaar zijn verstreken voordat uitspraak door de rechtbank wordt gedaan. Verder stelt de rechtbank vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan op 14 februari 2018, dus (afgerond) elf maanden nadat bezwaar is gemaakt. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die de langere behandelduur rechtvaardigen.
35. Deze overschrijding valt, gelet op het feit dat de behandeling van bezwaar meer dan een half jaar heeft geduurd, toe te rekenen aan de heffingsambtenaar. Uitgaande van een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar daarom tot de betaling van een bedrag van € 500,- aan eiseres als vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
36. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.
37. Vanwege de toekenning van immateriële schadevergoeding¹² ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 512,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5). Om diezelfde reden dient de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiseres te vergoeden. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de bestreden uitspraak volledig in stand is gebleven. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 omdat het beroep uitsluitend leidt tot toekenning van immateriële schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.