Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de gelijktijdig behandelde zaak. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2.2. Feiten
Feiten
Gemiddeld volgens de belastingdienst over 7 jaar bedraagt dit: € 16.904.
Gemiddeld werkelijk rendement over 7 jaar is: € 1.174.
Gemiddeld over 7 aaneengesloten jaren (2014-2020) rekent de belastingdienst ons gemiddeld 1440% meer toe aan rendement dan wij in werkelijkheid ontvangen.
In absolute zin: De belastingdienst ontneemt ons over deze periode van 7 jaar € 33.027
(€ 35.493 - € 2.466) netto geld. Geld dat overgebleven is nadat wij aan alle andere fiscale verplichtingen voldaan hebben.”
3.Geschil voor het Hof
4.Oordeel van de rechtbank
Beoordeling van het geschil
Uit de feiten leidt de rechtbank af dat eiseres in 2017 een (bruto-)inkomen had van
€ 15.554. Daarnaast had zij een niet onaanzienlijk vermogen (€ 210.430) op haar bankrekeningen staan. De heffing over het box-3-inkomen van eiser is in dit licht bezien niet van een dergelijk grote omvang dat die heffing kwalificeert als een individuele en buitensporige last. Dat de inkomsten op het vermogen van eiseres gedurende een langere periode mogelijk lager zijn geweest dan de vermogensrendementsheffing en dat de waarde van de tweede woning thans lager is dan de aankoopwaarde, is ook niet voldoende. Dit maakt namelijk niet dat op eiseres een buitensporig zware last drukt, ook niet ten opzichte van andere belastingplichtigen. De rechtbank verwijst opnieuw naar de relatief ruime financiële situatie van eiseres. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat desalniettemin sprake is van een buitensporig zware last. Eiseres heeft dit niet onderbouwd en de rechtbank acht dat ook niet aannemelijk.
5.5. Beoordeling van het geschil
Stcrt. 13 juli 2018, nr. 39781). Aan belanghebbende is bij brief van de inspecteur van 6 oktober 2018 mededeling gedaan dat haar bezwaar, voor zover dat de vraag betreft of de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2017 als zodanig in strijd is met artikel 1 EP, wordt aangehouden. Deze vraag kan derhalve in de onderhavige procedure niet aan de orde komen (vgl. HR 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:963, BNB 2021/141, r.o. 5.1). Het Hof zal daarom het betoog van belanghebbende voor zover dat betrekking heeft op de vraag of de vermogensrendementsheffing als zodanig in strijd is met artikel 1 EP buiten beschouwing laten. Het geschil in hoger beroep beperkt zich derhalve tot de vraag of zich als gevolg van de vermogensrendementsheffing ten aanzien van belanghebbende een individuele en buitensporige last voordoet (vgl. het arrest BNB 2021/141, r.o. 5.3) en deze op die grond in strijd is met artikel 1 EP.
bezwaarprocedure 2020. Dit verbaasde ons omdat onze aangiften 2020 en onze bezwaren tegen de opgelegde aanslagen nagenoeg hetzelfde luidden. Wij hebben toen met de Belastingdienst – afdeling Eindhoven – gebeld. Wij hebben hen tijdens dat gesprek gevraagd hoe wij kunnen aantonen dat sprake is van een buitensporige last is.
Wij moet daarvoor weten wat “algemeen” inhoudt en hoe onze situatie zich daarmee verhoudt. Voor een antwoord op die vraag moeten wij weten waarmee wij behoren te worden vergeleken. Helaas kunnen wij niet in de systemen van de Belastingdienst kijken. Wij hebben de Belastingdienst schriftelijk gevraagd dit te bevestigen, maar daar hebben wij nog geen reactie op mogen ontvangen. De vraag van de voorzitter of wij door het niet kunnen inzien van de systemen van de Belastingdienst in bewijsnood terechtkomen, beantwoorden wij bevestigend. Wij kunnen niet aantonen hoe onze situatie zich verhoudt met anderen in een vergelijkbare positie.”
Beoordeeld naar de hiervoor vermelde criteria leidt de vermogensrendementsheffing voor belanghebbende in 2017 niet tot een individuele en buitensporige last.
leidt tot een individuele en buitensporige last indien de heffing over het inkomen uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijke rendement, moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan immers worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. Daarom kan de omstandigheid dat de belastingplichtige door de heffing inteert zoals hier bedoeld, een aanwijzing zijn dat hij door die heffing wordt geconfronteerd met een buitensporige last.”
Van belanghebbende had op dit punt mogen worden verwacht dat zij meer specifiek zou aangeven in welk opzicht haar situatie nadeliger is dan andere situaties ‘in het algemeen’ van personen met een vergelijkbaar inkomen uit werk en woning en vergelijkbare vermogensbestanddelen. Dat bij belanghebbende zich nog andere relevant te achten bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die moeten worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of er een individuele en buitensporige last aanwezig is, is niet aannemelijk geworden.
6.Kosten
7.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.