Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V.,
Martinair Holland N.V.,
Société Air France S.A.,
4.Singapore Airlines Cargo Pte Ltd,
Singapore Airlines Limited,
6.Lufthansa Cargo A.G.,
Deutsche Lufthansa A.G.,
Swiss International Air Lines A.G.,
9.British Airways Plc,
10.Air Canada S.A.,
11.Cathay Pacific Airways Limited,
1.Inleiding
luchtvaartmaatschappijen). Volgens Equilib en SCC hebben de luchtvaartmaatschappen in het verleden verboden kartelafspraken gemaakt over de prijzen van hun luchtvrachtdiensten. Afnemers van luchtvrachtdiensten stellen daardoor schade te hebben geleden. Zij hebben hun gepretendeerde schadevorderingen op de luchtvaartmaatschappijen aan Equilib en SCC gecedeerd. Equilib en SCC trachten die vorderingen in rechte te innen.
claimvehikels) hebben daartoe ieder twee procedures aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam (Equilib I en II, hierna gezamenlijk de
Equilib-procedures, respectievelijk SCC I en II, hierna gezamenlijk de
SCC-procedures). De Equilib-procedures, respectievelijk de SCC-procedures zijn op de rol gevoegd.
Gerecht). Deze procesafspraken komen kort gezegd erop neer dat een ‘meersporenbeleid’ wordt gevolgd waarbij verschillende deelonderwerpen afzonderlijk en gedeeltelijk gelijktijdig worden behandeld. Gelet op de verwantschap tussen de Equilib- en de SCC-procedures gaan zij daarbij ten dele ‘gelijk op’.
SCC) en ECLI:NL:GHAMS:2020:714 (
Equilib)).
2.Feiten
Commissie) geoordeeld dat vanaf december 1999 tot 14 februari 2006 brandstof- en veiligheidstoeslagen zijn gecoördineerd ten aanzien van vluchten van, naar en binnen de Europese Economische Ruimte (hierna:
EER) en Zwitserland, door diverse luchtvaartmaatschappijen (hierna: de
oude beschikking). De Commissie heeft aan de betrokken luchtvaartmaatschappijen geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van
kartelbeschikking) wederom geoordeeld dat in de onder 2.5 te noemen periode(s) sprake was van een internationaal kartel en aan de betrokken luchtvaartmaatschappijen geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van € 776.465.000 voor deelname aan dat kartel. Het merendeel van de geadresseerden van de kartelbeschikking heeft tegen de kartelbeschikking beroep ingesteld bij het Gerecht. Deze procedure loopt nog.
provisional non-confidential version, gedateerd 17 maart 2017, van de kartelbeschikking (Zaak AT.39258) blijkt het volgende:
outbound-vluchten), naar de EER en Zwitserland (
inbound-vluchten) en binnen de EER en Zwitserland (
intra-Europese vluchten) coördineerden ten aanzien van brandstof- en veiligheidstoeslagen;
freight forwarders) verkocht, die deze doorverkopen aan verladers (
shippers), de uiteindelijke afnemers van luchtvrachtdiensten die goederen willen laten vervoeren. Volgens Equilib en SCC zijn de in de kartelbeschikking genoemde brandstof- en veiligheidstoeslagen (uiteindelijk) aan
shippers/verladers in rekening gebracht, ook in de gevallen waarin dezen de luchtvrachtdiensten hebben afgenomen van expediteurs.
shippersheeft de vorderingen tot schadevergoeding die zij menen te hebben op de luchtvaartmaatschappijen ter zake van het kartel overgedragen aan Equilib en SCC, die die vorderingen thans op eigen naam geldend maken.
3.De procedures in eerste aanleg
shippersvermeld in productie 56 SCC; en
WCOD); voor anticiperende toepassing van de Rome II-verordening is geen ruimte (rov. 4.7). Daden die vrije concurrentie beperken, zoals kartelafspraken, vallen onder het begrip ‘ongeoorloofde mededinging’ als bedoeld in art. 4 WCOD (rov. 4.8). Voor iedere vordering van een individuele
shippermoet het toepasselijk recht worden bepaald (rov. 4.9). De rechtbank citeert uit de memorie van toelichting bij art. 4 WCOD (
Kamerstukken II, 1998/99, 26 608, nr. 3, p. 8) waarin wordt opgemerkt dat een versnippering van het toepasselijk recht veelal onontkoombaar zal zijn in de situatie dat de onrechtmatige mededingingshandeling de concurrentieverhoudingen beïnvloedt op het grondgebied van meerdere staten (rov. 4.10). De rechtbank kan zich evenwel niet voorstellen dat hiermee is bedoeld dat alle rechtsstelsels ter wereld gelijktijdig van toepassing zouden kunnen zijn op de vordering van een individuele
shipperjegens een of meer luchtvaartmaatschappijen. Kennelijk heeft de wetgever met art. 4 WCOD geen oog gehad voor een wereldwijd kartel als het onderhavige. De marktregel van art. 4 lid 1 WCOD leidt niet tot een werkbaar resultaat (rov. 4.11). De rechtbank verwerpt het argument van de luchtvaartmaatschappijen dat het risico op versnippering vooral wordt veroorzaakt doordat SCC de vorderingen gebundeld aan de rechter voorlegt. Dat een groot aantal rechtsstelsels van toepassing zou kunnen zijn, houdt verband met de afspraken die de luchtvaartmaatschappijen op de prijsstelling voor hun vrachtvluchten hebben toegepast. Indien wordt aangeknoopt bij de luchthaven van vertrek, zoals de luchtvaartmaatschappijen voorstellen, kan dit zelfs bij één gelaedeerde tot toepassing van vele rechtsstelsels leiden (rov. 4.12).
freight forwarderwerd onderhandeld over de prijs, werd de mededinging beperkt (rov. 4.14). Nu de kartelinbreuk wereldwijd impact heeft gehad, is er niet één staat (of een beperkt aantal staten) waar de mededingingsbeperking de concurrentieverhoudingen heeft beïnvloed. In het licht van de praktische oplossing die de wetgever voor ogen heeft gestaan en van het (Unierechtelijke) doeltreffendheidsbeginsel, kan worden bepleit dat Nederlands recht als
lex forimoet worden toegepast op alle vorderingen. Bovendien vereist de goede procesorde dat een ondoelmatige rechtspleging en onredelijke vertraging worden voorkomen (rov. 4.16).
shippersdie behoren tot het Siemens-concern. Ook dit aanknopingspunt leidt niet zonder meer tot een efficiënte afwikkeling van kartelschadeclaims (rov. 4.18). Daar komt bij dat niet alleen
shippersmenen schade te hebben geleden, maar dat in andere procedures ook
freight forwardersschadeclaims hebben ingediend. Aanknopen bij het land van vestiging van de gelaedeerde zou dan kunnen betekenen dat ten aanzien van één luchtvrachtdienst twee rechtsstelsels van toepassing kunnen zijn, afhankelijk van wie de vordering instelt, en dat dit voor twee gelaedeerden tot verschillende uitkomsten zou kunnen leiden (rov. 4.19).
). Gelet hierop zijn partijen op de pleidooizitting van 27 november 2019 in de gelegenheid gesteld om hun standpunten ten aanzien van het toepasselijk recht (nader) toe te lichten, mede in het licht van de door de rechtbank in het tussenvonnis van 2 augustus 2017 geformuleerde mogelijke aanknopingspunten voor het bepalen van het toepasselijk recht op de schadevergoedingsvorderingen van de
shippers.
shippers.Aldus heeft de rechtbank voor recht verklaard dat Nederlands recht van toepassing is op de aan SCC gecedeerde schadevergoedingsvorderingen van de
shippers(ECLI:NL:RBAMS:2019:3392). De rechtbank heeft tussentijds hoger beroep opengesteld.
shippersvermeld in productie 3 bij de akte van 9 november 2016, en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die deze
shippersdoor dat onrechtmatig handelen hebben geleden;
shippers(ECLI:NL:RBAMS:2019:3393). De rechtbank heeft tussentijds hoger beroep opengesteld. De motivering van haar oordeel komt nagenoeg overeen met hetgeen de rechtbank in haar vonnissen van 2 augustus 2017 en 1 mei 2019 in de SCC-procedures heeft overwogen, zoals dat hiervoor is samengevat.
4.Het geding in hoger beroep
5.Motivering van de beslissing in hoger beroep
in abstracto– dat wil zeggen zonder dat alle relevante feiten vast staan – een oordeel te geven over het toepasselijke recht. Daarmee oordeelde zij in strijd met de goede procesorde: voor haar oordeel was vaststelling van de feiten noodzakelijk (grief 6.1). Nu de vaststelling van het toepasselijke recht afhangt van het lot van de kartelbeschikking en de door het Gerecht en eventueel het HvJEU daaromtrent te nemen beslissingen, had de rechtbank in afwachting daarvan haar oordeel moeten aanhouden, aldus de luchtvaartmaatschappijen (grief 6.2).
follow on-claims die betrekking hebben op
inbound- en
outbound-vluchten, alsmede op intra-Europese vluchten (de door SCC ingestelde schadevorderingen zonder Europese connectie komen onder 5.17 aan de orde). Aldus beogen zij in deze procedure bij de nationale rechter bescherming in te roepen in de uit het Unierecht voortvloeiende subjectieve rechten (vgl. Considerans 7 van Verordening 1/2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, hierna Verordening 1/2003). Daarmee past het hof in deze procedure art. 101 VWEU toe op gedragingen die reeds het voorwerp uitmaken van een beschikking van de Commissie. Ingevolge art. 16 lid 1 Verordening 1/2003 kan het hof daarom geen beslissingen nemen die in strijd zijn met de kartelbeschikking. Dit brengt mee dat in beginsel moet worden uitgegaan van de feiten die de Commissie in de kartelbeschikking heeft vastgesteld en aan die beschikking ten grondslag heeft gelegd, zoals de feiten betreffende het bestaan en de omvang van het luchtvrachtkartel en de invloed van dat kartel op de markt in de EER en Zwitserland.
Masterfoods-arrest (HvJEU 14 december 2000, ECLI:EU:C:2000:689, punt 53) en art. 16 lid 1 Vo. 1/2003 vloeit voort dat hierin een grond kan zijn gelegen om de behandeling van de zaak te schorsen. In dit stadium van de procedure is schorsing echter geen verplichting en evenmin een vanzelfsprekendheid. De vraag of de procedure in het licht van het beroep bij de Europese rechter moet worden geschorst, is ook aan de orde gekomen in een eerder stadium van de Equilib I-procedure (Hof Amsterdam 24 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2013, rov. 3.14). Destijds heeft dit hof overwogen dat aanhouding alleen is voorgeschreven voor zover in de nationale procedure vragen van feiten of recht aan de orde zijn waarvan de beantwoording afhangt van de geldigheid van de oude beschikking. Dit hof heeft geoordeeld dat alleen kan worden gezegd dat de beantwoording van dergelijke vragen afhangt van de geldigheid van de oude beschikking, wanneer in redelijkheid twijfel kan bestaan aan de geldigheid van dat besluit. In die zin is voor aanhouding van de zaak dus redelijke twijfel aan de geldigheid van de oude beschikking vereist, zo is in 2013 geconcludeerd. De luchtvaartmaatschappijen hebben thans onvoldoende toegelicht dat de geldigheid van de kartelbeschikking aan redelijke twijfel onderhevig is. Zij hebben hun standpunt met name toegelicht waar het gaat om de geografische reikwijdte van de kartelbeschikking (o.m. overweging 1043 en 1210 daarvan, die zien op
in- en
outbound-vluchten), maar niet waar het gaat om de mededingingsbeperkende gedragingen binnen de EER (en Zwitserland) als zodanig. Het hof ziet daarom ook nu geen aanleiding tot schorsing.
lex fori, in dit geval dus het Nederlandse recht. Het betreft hier vorderingen uit onrechtmatige daad. Naar Nederlands recht levert iedere afzonderlijke luchtvrachttransactie waarvoor een meerprijs wordt betaald als gevolg van een mededingingsschending, een zelfstandig vorderingsrecht op. Dat wordt niet anders indien naar Europees recht moet worden uitgegaan van een enkelvoudige en voortdurende inbreuk (
single and continuous infringement). Een vorderingsrecht ontstaat immers pas wanneer ten aanzien van een specifieke gelaedeerde is voldaan aan alle voorwaarden voor een onrechtmatige daad. Een voortdurende onrechtmatige gedraging die op verschillende momenten schade veroorzaakt, doet dan ook steeds afzonderlijke schadevergoedingsverplichtingen ontstaan, ook als deze moet worden gekwalificeerd als één onrechtmatige daad. Dit brengt dan ook mee dat steeds per
shipperper afzonderlijke transactie een vordering ontstaat en dat het toepasselijke recht telkens per transactie moet worden bepaald.
shippersaan de claimvehikels. Met de cessie van een vordering verandert immers niet het daarop toepasselijke recht.
shippersop hun beurt de luchtvrachtdiensten afnamen. Tussen de
shippersen de luchtvaartmaatschappijen bestaat in de regel dan ook geen rechtstreekse contractuele band.
shippersen luchtvaartmaatschappijen heeft gevolgen voor de toepassing van art. 4 lid 1 WCOD. Deze bepaling knoopt aan bij het recht van de staat op welks grondgebied de mededingingsbeperkende handeling de concurrentieverhoudingen heeft beïnvloed. Daartoe moet worden gezocht naar het land waar een daad die de vrije concurrentie beperkt rechtstreeks schade toebrengt aan de belangen van de afnemers van het product. De gepretendeerde schade van de
shippersis te wijten aan een verstoring van de concurrentie tussen de luchtvaartmaatschappijen op de relevante markt. In vrijwel alle gevallen moet deze relevante markt worden gelokaliseerd op de luchthaven van vertrek, want daar ontmoeten vraag en aanbod elkaar, zowel in de verhouding tussen de luchtvaartmaatschappij en de expediteur als in de verhouding tussen de expediteur en de
shippers.De afspraken worden immers in de regel gemaakt op het kantoor van de expediteur, dat wil zeggen doorgaans in de nabijheid van de luchthaven van vertrek. Voor het bepalen van het toepasselijke recht moet dan ook worden aangeknoopt bij het recht van het land waarin de luchthaven van vertrek van de specifieke luchtvrachtvervoersdienst is gelegen. Per afzonderlijke vlucht ontstaat derhalve één vordering van één
shipperdie in beginsel wordt beheerst door het recht van de luchthaven van vertrek.
als zodanigin de weg. Daarbij moet worden bedacht dat de toetsing aan het doeltreffendheidsbeginsel geschiedt op het niveau van de achterliggende partijen, niet op het niveau van de claimvehikels. Het doeltreffendheidsbeginsel kan dan ook niet worden ingezet om, ter bevordering van de proceseconomie in een of meer samenhangende procedures, de toepasselijke IPR-regels ter zijde te stellen.
inbound-vluchten: vluchten van buiten Europa naar EER-landen en Zwitserland. De kartelbeschikking heeft hierop weliswaar mede betrekking, maar hierover hebben de luchtvaartmaatschappijen bij het Gerecht geklaagd. Als dat beroep slaagt, betekent dit, dat deze categorie vluchten buiten het bereik van het Unierecht vallen zodat het doeltreffendheidsbeginsel in zoverre geen rol speelt.
Handlungsort.
shipperskan op grond van art. 4 WCOD niet dienen als aanknopingspunt. Het is immers niet vanzelfsprekend dat de beïnvloede concurrentieverhoudingen zijn gelegen in de plaats van vestiging. Weliswaar kan er enige overlap bestaan met de vestigingsplaats van een
shipperen de luchthaven van vertrek, maar dat maakt beide aanknopingspunten niet inwisselbaar. Daar komt bij dat het voor de luchtvaartmaatschappijen niet inzichtelijk is waar hun indirecte afnemers zijn gevestigd. Aanknoping bij de vestigingsplaats van
shippersstaat daarom op gespannen voet met het beginsel dat voor de gedaagde voorspelbaar moet zijn naar welk recht zijn handelen wordt beoordeeld. Daarbij moet worden bedacht dat geen enkele regel in de WCOD aansluit bij de woon- of vestigingsplaats van de benadeelde. De WCOD beoogt immers een connectie te maken met een rechtsstelsel dat is verbonden met de onrechtmatige daad. Die verbinding zal niet snel bestaan tussen de vordering van
shippersen hun vestigingsplaatsen, indien de
shipperuitsluitend vanuit andere staten dan de staat waarin hij is gevestigd luchtvrachtdiensten heeft afgenomen.
shipperéén schadevergoedingsvordering uit onrechtmatige daad jegens elke kartellist heeft verkregen, die wordt beheerst door Nederlands recht.
shippersdoor de claimvehikels geen gevolgen heeft voor het toepasselijk recht op die vorderingen. Dat gevolg ontbreekt immers naar het destijds geldende (en overigens ook het huidige) conflictenrecht.
shipper. Hierover overweegt het hof, voor zover het gaat om de activiteiten die onderwerp zijn van de kartelbeschikking, als volgt (SCC vordert tevens schadevergoeding ter zake van vluchten vallen buiten het geografische bereik van de kartelbeschikking; zie daarover onder 5.17 en 5.18).
fuel surcharge, respectievelijk
security surcharge– hof] and the refusal to pay commission on surcharge. Coordination took place in a similar fashion regarding the introduction level and timing of the FSC and the SSC. This was reinforced by refusing to pay commission on surcharges which ensured that the removal of pricing uncertainty was not undermined.
NJ2016/106 (
CDC/Akzo), punt 21, respectievelijk HvJEU 6 november 2012, ECLI:EU:C:2012:684,
NJ2013/168 (
Otis), punt 41).
shipperdie luchtvrachtvervoersdiensten heeft afgenomen. Gelet op dat enkelvoudige en doorlopende karakter van de onrechtmatige daad dat hier ingevolge art. 16 lid 1 Verordening 1/2003 tot uitgangspunt dient, gaat de parallel met HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:677,
NJ2018/239 (
Databankenrichtlijn) niet op; in die zaak moest immers worden aangenomen dat dagelijks opnieuw een onrechtmatige daad werd gepleegd.
shipperstelkens heeft geleid tot één schadevergoedingsvordering, bestaande uit verschillende schadeposten, of tot afzonderlijke vorderingen met betrekking tot afzonderlijke luchtvrachttransacties. De kartelafspraken beperkten de contractsvrijheid van de
shippers, waardoor het voor de
shippersonmogelijk werd luchtvrachtdiensten af te nemen tegen een door de marktwetten bepaalde prijs (vgl. HvJEU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2014:335 (
CDC/Akzo), punt 43).
shippersmeer moesten betalen voor de door de luchtvaartmaatschappijen voor hen verzorgde vrachtvluchten. Gelet op het Unierechtelijk uitgangspunt dat het begrip schade ruim is, komt ook de gederfde winst voor vergoeding in aanmerking (vgl. HvJEU 12 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1069 (
Otis), punt 27 e.v.). Tot de reële schade behoren in beginsel ook zogenaamde
umbrella damages: schade die het gevolg is van de prijsopdrijvende werking van een kartel waardoor ook de prijzen van niet-kartellisten hoger liggen dan wanneer het kartel er niet was geweest (vgl. HvJEU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1317,
NJ2014/424 (
Kone), punt 34). De aard van dergelijke
umbrella damagesbrengt mee dat deze niet kan worden gerelateerd aan een specifieke vlucht.
artificial to split up such continuous inter-related conduct characterized by a single purpose by treating it as consisting of several separate infringements’ (punt 901); het zou des te kunstmatiger zijn indien de voorzienbare schadeposten die uit de enkelvoudige en doorlopende inbreuk voortvloeien, niet zouden zijn aan te merken als afzonderlijke elementen van dezelfde doorlopende schade. Nu het kartel blijkens de kartelbeschikking welbewust is aangegaan met het oog op de beperking van de mededinging (zie onder meer punt 873, verwijzend naar hoofdstuk 4 van de kartelbeschikking), waren de verschillende schadeposten ook voorzienbaar; het doel van het kartel was immers juist gelegen in het verstoren van de marktverhoudingen door prijsmanipulatie. Naar Nederlands recht veroorzaakt dus deze enkelvoudige onrechtmatige daad schade voor een
shipperzodra deze een transactie aangaat waarvan de prijs in voor hem ongunstige zin door het kartel is beïnvloed, welke schade met elke verdere transactie dan wel het uitblijven daarvan (omzetverlies) voor hem verder toeneemt (waarbij overigens nog afwijkende regels kunnen gelden met betrekking tot de aanvang van de verjaring; HvJEU 28 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:263 (
Cogeco)).
shipper.
shipperrelevante concurrentieverhoudingen heeft beïnvloed.
shippersdoorgaans niet rechtstreeks met de luchtvaartmaatschappijen hebben gecontracteerd. Zij hebben de diensten van de luchtvaartmaatschappijen indirect afgenomen via expediteurs (
freight forwarders).
rechtstreekszijn beïnvloed, dan wel of ook de plaats waar de concurrentieverhoudingen indirect zijn beïnvloed kan dienen als aanknopingsfactor. Wat de indirecte beïnvloeding betreft, valt bijvoorbeeld te denken aan
umbrella damages, die zich niet alleen hoeven voordoen op de geografische markt waar de dienst wordt ingekocht, maar ook kunnen voorkomen op andere (aanliggende) geografische markten. Indirecte beïnvloeding van concurrentieverhoudingen kan verder onder meer optreden wanneer de
shipperin kwestie marktaandeel verliest omdat zijn concurrentiepositie nadelig wordt beïnvloed als gevolg van de door hem betaalde meerprijzen.
shipperin kwestie relevante concurrentieverhoudingen rechtstreeks zijn beïnvloed. De wet spreekt immers in algemene zin van het recht van de Staat op welks grondgebied de mededingingshandeling de concurrentieverhoudingen beïnvloedt. Bij gebreke van richtinggevende rechtspraak hierover, moet daarom worden onderzocht of uit de wetsgeschiedenis, in weerwil van de tekst van de wet, valt af te leiden of de wetgever het bereik van de wet heeft willen beperken tot gevallen van rechtstreekse beïnvloeding.
Kamerstukken II, 1998/99 26 608, nr. 3, p. 8). De wetgever heeft daarbij enige versnippering onder omstandigheden onontkoombaar geacht. In dit verband moet verder worden bedacht dat de wetgever tegen de achtergrond van het destijds nieuwe fenomeen van via internet gepleegde onrechtmatige daden (zij het in een andere context) heeft onderkend dat niet altijd een fysieke plaats valt aan te wijzen (
Kamerstukken II, 2000/01, 26 608, nr. 5, p. 3). Ook aan de wetsgeschiedenis valt dan ook geen aanknopingspunt te ontlenen voor een beperking van de reikwijdte van art. 4 lid 1 WCOD tot directe beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen, dit in weerwil van de letterlijke tekst. Evenmin valt in te zien dat de strekking van de wet zou dwingen tot een dergelijke beperkte uitleg.
shippersdie contracteren met de expediteurs) en dat daar de prijsvorming plaatsvond tussen de expediteurs en de
shippers, is niet gemotiveerd weersproken. Dit strookt bovendien in zoverre met de kartelbeschikking, dat deze mede betrekking heeft op
outbound-vluchten: vluchten vanuit de EER of Zwitserland naar een land daarbuiten. Dergelijke vluchten hebben naar het oordeel van de Commissie geleid tot marktverstoring in de EER en Zwitserland. Uitgaande van de kartelbeschikking moet daarom worden aangenomen dat de concurrentieverhoudingen mede zijn beïnvloed op de luchthaven van vertrek.
transnationaal karakterdie naar hun aard op verschillende plaatsen worden verricht. Doordat de transnationale luchtvrachtdiensten niet op één plaats worden verleend, zullen de directe beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen (de voor de luchtvrachtdienst betaalde meerprijzen) en de indirecte beïnvloeding (zoals beïnvloeding die samenhangt met de kostprijsverhoging die voortvloeit uit de betaalde meerprijzen) vrijwel steeds in een ander land zijn te lokaliseren. In dit opzicht wijkt deze zaak af van de meeste kartelzaken waarin het gaat om gekartelliseerde
goederendie doorgaans op één plaats worden afgenomen en waar zich alle relevante transacties op één plaats afspelen, zodat de directe en indirecte schade voor afnemers vaak geografisch zullen samenvallen (denk daarbij onder meer aan HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483 (
Tennet/ABB) en aan rechtbank Den Haag 17 december 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:15722 (
paraffinewaskartel)).
inbound-vluchten is verstoord. Zo overwoog de Commissie (punt 1045):
shipperéén vordering instellen, die uiteindelijk strekt tot vergoeding van de directe en/of indirecte schade die die
shipperheeft geleden als gevolg van de inbreuk op de mededinging door de luchtvaartmaatschappijen. Die schade is in meerdere staten geleden, nu de markt in meerdere staten is verstoord, zelfs indien een
shipperzijn enkelvoudige kartelschadevordering baseert op één vlucht. Dit laatste volgt uit het specifieke, transnationale karakter van luchtvrachtdiensten.
lex loci delicti). Het tweede lid bevat een uitzondering voor het geval een onrechtmatige daad schadelijk inwerkt op een persoon, een goed of het natuurlijke milieu elders dan in de Staat op welks grondgebied die daad plaatsvindt. In dat geval wordt in beginsel het recht toegepast van de Staat op welks grondgebied die inwerking geschiedt (
lex loci damni). Het tweede lid kent een nadere uitwerking in art 4 lid 1 in het geval de onrechtmatigheid wordt gegrond op een ongeoorloofde mededingingshandeling. Hierover merkt de memorie van toelichting op (
Kamerstukken II, 1998/99, 26 608, nr. 3, p. 7-8):
Kamerstukken II, 1998/99, 26 608, nr. 3, p. 8):
Kamerstukken II, 1998/99, 26 608, nr. 3, p. 2):
Kamerstukken II, 2000/01, 26 608, nr. 5, p. 3). Bij het voorgaande moet worden bedacht dat de toenmalige wetgever de (destijds al in Duitsland geldende) keuzemogelijkheid voor de benadeelde voor de
lex loci delictidan wel de
lex loci damniheeft verworpen omdat een dergelijk keuzerecht de regeling onevenwichtig zou maken (
Kamerstukken II, 2000/01, 26 608, nr. 5 p. 5). Het was in dat geval aan de rechter om het toepasselijk recht vast te stellen zoals dat ook vóór inwerkingtreding van de WCOD gebruikelijk en noodzakelijk was.
shippermeer dan een vlucht heeft afgenomen op verschillende vluchtroutes. Het hof merkt hierbij nog op dat de wetgever gevallen als de onderhavige ook niet heeft
kunnenvoorzien: de wet trad in werking op 1 juni 2001, terwijl kartelschadevorderingen als de onderhavige pas sinds HvJEG 20 september 2001, ECLI:EU:C:2001:465 (
Courage/Crehan) erkenning in de rechtspraak hebben gevonden.
lex fori, (iv) mits de markt in die lidstaat rechtstreeks en aanzienlijk is beïnvloed door de beperking van de mededinging. Indien bovendien (v) meer dan een verweerder voor dat gerecht wordt gedaagd, kan de benadeelde slechts kiezen voor de
lex foriindien de beperking van de mededinging waarop de vordering tegen elk van de verweerders berust ook de markt van de lidstaat van dat gerecht rechtstreeks en aanzienlijk beïnvloedt. Invulling van de wettelijke leemte langs de lijnen van art. 6 lid 3 sub b Rome-II Verordening strookt in zoverre met de wens van de wetgever, dat de keuzemogelijkheid voor de eiser slechts in bijzondere gevallen in het leven wordt geroepen en overigens is beperkt tot een leuze voor de
lex forivan het gerecht van de woonplaats van verweerder.
Tennet/ABB)).
outbound-als
inbound-vluchten, moet met betrekking tot alle afzonderlijke luchtvrachtdiensten worden aangenomen dat de concurrentieverhoudingen zijn beïnvloed in meer dan één land. KLM en Martinair zijn als verweerders gedaagd voor het gerecht van hun woonplaats. De claimvehikels doen een rechtskeuze voor Nederlands recht, de
lex fori. Dat de concurrentieverhoudingen in Nederland rechtstreeks en aanzienlijk zijn beïnvloed door de beperking van de mededinging is op basis van de kartelbeschikking voldoende aannemelijk. Het hof wijst erop dat de Commissie in totaal een bedrag van € 776.465.000 aan boetes heeft opgelegd, waarvan de een na hoogste aan KLM (€ 127.160.000 na aftrek van 20% onder de
leniency notice). Martinair kreeg een boete van € 15.400.000 (na aftrek van 50% onder de
leniency notice). KLM en Martinair hebben op Schiphol hun thuisluchthaven. Nu zij een belangrijke rol in het kartel hebben gespeeld was (bevoegdheid van de Nederlandse rechter en) de toepasselijkheid van het Nederlandse recht ook voor de andere luchtvaartmaatschappijen die voor de rechtbank Amsterdam zijn gedaagd voldoende voorzienbaar. Dat de claimvehikels en niet de
shippersdeze rechtskeuze hebben gedaan doet niet ter zake. Als de vorderingen geldig gecedeerd zijn aan de claimvehikels, althans de luchtvaartmaatschappijen deze cessies tegen zich moeten laten gelden (hetgeen het onderwerp is van de procedures onder nrs. 200.229.216/01 en 200.229.231/01), is ook de bevoegdheid tot het doen van een dergelijke rechtskeuze overgegaan op de claimvehikels. Daarop kan in het verband van die andere procedures zo nodig worden teruggekomen (zie 5.22).
follow on-vorderingen van de claimvehikels worden beheerst door Nederlands recht, voor zover deze zien op vluchten die vallen binnen het bereik van de kartelbeschikking (vluchten binnen de kartelperiode waarvan de vertrek- en/of aankomstluchthaven binnen de EER inclusief Zwitserland is gelegen:
inbound- en outbound-vluchten, alsmede intra-Europese vluchten). De consequentie van (i) de leemte in de WCOD (die gold vanaf het ontstaan van een deel van de schadevergoedingsvorderingen en voor het overige het destijds geldende recht codificeerde) en van (ii) de (eenzijdige) rechtskeuze voor Nederlands recht is dat de schadevergoedingsvorderingen vanaf hun ontstaan geacht worden door Nederlands recht te worden beheerst.
shippersdie stellen schade te hebben geleden als gevolg van de mededingingsbeperkingen ten aanzien van vluchten die vallen buiten het geografische bereik als vermeld onder 2.5 sub c). Kort gezegd gaat het hier om ‘extra-Europese vluchten’: vluchten waarvan vertrek- noch aankomstluchthaven binnen de EER of Zwitserland lag.
follow on-vorderingen en de daartoe behorende schadeposten. Wat betreft de vorderingen van SCC die gericht zijn op vergoeding van schade ten gevolge van mededingingsbeperkende afspraken die de prijs van extra-Europese vluchten hebben beïnvloed, zal de rechtbank, indien zij die niet aanstonds afwijst bij gebreke van feitelijke onderbouwing, na nader debat en met inachtneming van dit arrest, opnieuw hebben te beoordelen welk recht die vorderingen beheerst.