Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- e-mailcorrespondentie tussen de rechtbank en partijen over de agenda van de pleidooizitting op 27 november 2018;
- het verkorte proces-verbaal van pleidooi van 27 november 2018, met de daarin genoemde processtukken;
- de e-mail van mr. Van Maanen van 24 december 2018 namens Equilib met een reactie op het proces-verbaal.
2.De feiten
provisional non-confidential version, gedateerd 17 maart 2017, van het nieuwe besluit (Zaak AT.39258) blijkt het volgende:
- het besluit is gericht tot 19 rechtspersonen, waaronder alle gedaagden;
- het besluit heeft betrekking op één enkele en voortdurende inbreuk, die het grondgebied van de EER en Zwitserland bestreek en waarbij de adressanten hun prijsbeleid voor het verstrekken van luchtvaartdiensten vanuit, naar en binnen de EER coördineerden ten aanzien van de brandstoftoeslag, de veiligheidstoeslag en de betaling van commissie over de toeslagen;
- het besluit betreft verkopen van luchtvaartdiensten: (i) tussen luchthavens in de EER in de periode 7 december 1999 – 14 februari 2006; (ii) tussen luchthavens in de EU en luchthavens in derde landen [niet zijnde Zwitserland, rb] in de periode 1 mei 2004 – 14 februari 2006; (iii) tussen luchthavens in de EER (met uitzondering van luchthavens in de EU) en luchthavens in derde landen in de periode 19 mei 2005 – 14 februari 2006; en (iv) tussen luchthavens in de EU en luchthavens in Zwitserland in de periode 1 juni 2002 – 14 februari 2006.
5.2. Jurisdiction of the Commission
3.Het geschil
4.De beoordeling
Relevante Europese regelgeving
rechtbank). Indien ondernemingen een beroep op artikel 85 lid 3 [101 lid 3 VWEU] willen doen, moeten zij een verzoek bij de Commissie indienen.
rechtbank], kunnen prijsafspraken in de zin van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag [101 lid 1 VWEU] slechts door de in artikel 85, lid 2, [101 lid 2 VWEU] bedoelde nietigheid worden getroffen na de inwerkingtreding van op grond van artikel 87 [103 VWEU] vastgestelde communautaire regels ter nadere regeling van de bevoegdheid van de Commissie om vrijstellingen overeenkomstig artikel 85, lid 3, [101 lid 3 VWEU] te verlenen (…)
rechtbank] beschreven regeling gelden. (…)
9. Van belang (…) is (…) vast te houden dat de materiële normen op het gebied van de mededinging rechtstreeks voortvloeien uit het Verdrag. Het secundaire recht van uitvoeringsverordeningen op dit gebied kan de uitvoering en toepassing van deze normen vergemakkelijken en zelfs verduidelijken, maar de essentiële inhoud van de Verdragsvoorschriften niet wijzigen.
(…)
13. In zover is de verklaring van artikel 6 van Verordening 1/2003 dat nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn de artikelen 101 en 102 VWEU toe te passen, vooral een bevestiging van een al veel eerder door de rechtspraak erkende, zelfs verplichte bevoegdheid om artikel 101, lid 1, VWEU toe te passen, mede uitgebreid met de bevoegheid toepassing te geven aan ontheffingscriteria van artikel 101, lid 3 VWEU. Aangezien, volgens vaste rechtspraak, de verboden van de artikelen 101, lid 1 en 102 VWEU naar hun aard ertoe strekken rechtstreekse gevolgen teweeg te brengen in betrekkingen tussen particulieren, doen deze bepalingen voor de betrokken particulieren rechtstreeks rechten ontstaan die de nationale rechter dient te handhaven. Dit is met name ook het geval voor ondernemingen die menen schade te hebben geleden door mededingingsbeperkende praktijken in situaties waarin de Commissie daartegen niet is opgetreden. Hieruit volgt dat in horizontale privaatrechtelijke verhoudingen niet alleen rechten ontstaan, maar als weerslag daarvan ook verplichtingen die de rechter dient te handhaven.
(…)
15 Het Verdrag bevat (…) geen aanwijzing die de rechtstreekse werking van artikelen 101 en 102 VWEU en de daaraan te verbinden gevolgen afhankelijk maakt van inwerkingtreding van uitvoeringsvoorschriften.(…) Immers, zoals het Hof [HvJ,
rechtbank] ook nadrukkelijk heeft overwogen ten aanzien van de mededingingsregels van het Verdrag, gaat het om rechten die particulieren “aan het Verdrag zelf ontlenen”. Rechtstreekse werking laten afhangen van besluiten van bestuurlijke autoriteiten is onverenigbaar met de kern van dit leerstuk. Ook voor de periode waarin voor de bestuursrechtelijke handhaving van deze bepalingen nog het overgangsregime (…) gold, kan aan de artikelen 101 en 102 VWEU dan ook niet de rechtstreekse werking die deze bepalingen naar hun aard kenmerkt, worden ontzegd.
(…)
18. Wat betreft de uitvoering, het toezicht en de handhaving behelzen de artikelen 104 en 105 VWEU een overgangsregime in afwachting van uitvoeringsvoorschriften op de voet van artikel 103 VWEU. (…) dit overgangsregime [ziet] in het bijzonder op de handhaving, inclusief de verlening van ontheffingen, door de bestuurlijke autoriteiten van de lidstaten. Het optreden van de nationale bestuursorganen in deze materie staat onder het toezicht van de nationale (bestuurs)rechter.
(…)
(…)”.
hardcore cartel conduct–, een vrijstelling op grond van artikel 101 lid 3 VWEU niet in beeld komen. Tevens verwijzen SCC en Equilib naar het Delimitis-arrest (HvJ 28 februari 1991, ECLI:EU:1991:91), waarin het HvJ heeft geoordeeld dat de Commissie geen exclusieve bevoegdheid heeft tot toepassing van de artikelen 101 lid 1 en 102 VWEU. Zij deelt deze bevoegdheid met de nationale rechter omdat deze artikelen rechtstreekse gevolgen teweegbrengen in de betrekkingen tussen particulieren en voor de justitiabelen rechtstreekse rechten doen ontstaan die de nationale rechter dient te handhaven. Het luchtvervoer was (en is) dus nooit ontheven geweest van de materiële werkingssfeer van de mededingingsregels. Enkel de wijze van toepassing – of anders gezegd: de wijze van handhaving van de mededingingsregels – en specifiek lid 3 van artikel 101 VWEU – verschilde van tijd tot tijd, aldus steeds SCC en Equilib.
mutatis mutandisvoor vluchten uitgevoerd tussen (niet EU) EER-lidstaten en derde landen vóór 19 mei 2005. Voor het HvJ was in de zaken Bosch en Asjes niet het risico op tegenstrijdige uitspraken over mogelijke ontheffingen beslissend, maar de omstandigheid dat nog geen uitvoeringsregeling was vastgesteld. De mogelijkheid van conflicterende beslissingen bestaat namelijk ook nog onder Verordening 1/2003, aangezien daarin sprake is van een gedeelde bevoegdheid van de Commissie en de nationale rechter om artikel 101 leden 1 en 3 VWEU toe te passen, aldus steeds de luchtvaartmaatschappijen.
Mutatis mutandisgold hetzelfde ten aanzien van vluchten uitgevoerd tussen EER luchthavens en luchthavens in derde landen voor de periode vóór 19 mei 2015.
mutatis mutandisvoor vluchten uitgevoerd tussen (niet EU) EER-lidstaten en derde landen vóór 19 mei 2005.
5.De beslissing
29 mei 2019opdat alle partijen de in rechtsoverwegingen 4.37 en 4.38 bedoelde akte kunnen nemen,