Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Koninklijke Luchtvaartmaatschappij N.V.,
Martinair Holland N.V.,
Deutsche Lufthansa A.G.,
Lufthansa Cargo A.G.,
5.British Airways Plc,
6.Société Air France S.A.,
7.Singapore Airlines Limited,
Singapore Airlines Cargo Pte Ltd,
1.Het geding in hoger beroep
- KLM en Martinair door mr. Kortmann voornoemd aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd;
- Lufthansa door mr. Malanczuk voornoemd en mr. J.P. van der Klein, advocaat te Amsterdam aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd;
- BA door mr. Beenders voornoemd en mr. M.J. Portman, advocaat te Amsterdam;
- Air France door mr. Strik voornoemd;
- Singapore Airlines door mrs. N.T. Dempsey en J.H.G. Hordijk, advocaten te Amsterdam;
- SCC door mr. Van den Brande voornoemd en mrs. J.T. Verheij en B.D. van der Ven, advocaten te Rotterdam.
2.Feiten
grief II.1 tot en met II.9wordt geklaagd over de juistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten zal het hof deze klachten in aanmerking nemen bij onderstaande samenvatting van de feiten. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
Commissie) heeft in een besluit van 9 november 2010 geoordeeld dat diverse luchtvaartmaatschappijen – waaronder de luchtvaartmaatschappijen – in de periode vanaf december 1999 tot 14 februari 2006 brandstof- en veiligheidstoeslagen ten aanzien van vluchten van, naar en binnen de Europese Economische Ruimte hebben gecoördineerd, hetgeen in strijd is met artikel 101 WVEU (respectievelijk de daaraan temporeel voorafgaande Verdragsbepalingen). Aan elf luchtvaartmaatschappijen zijn geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van € 799.445.000 wegens deelname aan een internationaal kartel. Dit besluit (hierna: het
oude besluit) is aan de luchtvaartmaatschappijen bekend gemaakt. Voorts heeft de Europese Commissie daaromtrent een persbericht doen uitgaan.
Qantas), beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie (hierna: het
Gerecht). Bij arresten van 16 december 2015 heeft het Gerecht de beroepen gegrond verklaard en het oude besluit van de Commissie (ten aanzien van BA gedeeltelijk) nietig verklaard. De Commissie heeft geen beroep ingesteld tegen deze arresten.
HvJEU), dat door het hof bij arrest van 17 november 2017 is afgewezen.
nieuwe besluit). Daarin heeft de Europese Commissie wederom geoordeeld dat in de hiervoor onder 2.1 genoemde periode sprake was van een internationaal kartel en heeft zij aan een aantal luchtvaartmaatschappijen – waaronder de luchtvaartmaatschappijen – geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van € 776.465.000 voor deelname aan dat kartel. Alle beboete luchtvaartmaatschappijen (met uitzondering van Qantas) hebben tegen het nieuwe besluit beroep ingesteld bij het Gerecht. Ten tijde van het wijzen van dit arrest is deze procedure nog aanhangig.
shippers) in rekening gebracht via expediteurs (hierna ook: de
freight forwarders).
shippersmeent te hebben op de luchtvaartmaatschappijen ter zake van het hiervoor bedoelde kartel. SCC is opgericht door Omni Bridgeway, een vennootschap die zich bezighoudt met het financieren en begeleiden van bedrijven bij het terugvorderen van verliezen die zij hebben geleden als gevolg van illegale prijsafspraken. Omni Bridgeway is tevens enig bestuurder van SCC.
shippers) hun (vermeende) vorderingen aan SCC. De door SCC overgelegde cessiedocumentatie – ten aanzien van de vorderingen van uiteindelijk 266
shippers(die op de lijst staan die door SCC is overgelegd als productie 56) – betreft de tot cessie strekkende overeenkomsten (hierna: de
cessieovereenkomsten) tussen deze shippers als (beoogd) cedenten en SCC als beoogd cessionaris (
Assignment Debt & Purchase Agreements,
ADPA’s), de akten van cessie tussen de
shippersen SCC (
Assignments) en de bevestiging van de
shippersten aanzien van de omvang van de door hen aan SCC overgedragen vorderingen (
Acknowledgment & Clarifications,
A&C’s).
shippersbevinden zich (groepsmaatschappijen van) de Duitse ondernemingen Siemens A.G. en Infineon Technologies A.G. (hierna: de
Siemens-groep, respectievelijk de
Infineon-groep).
shippersonderverdeeld in drie groepen. De eerste groep
shippersomvat de
shippersdie in (de lijst overgelegd als productie 1 bij) de dagvaarding in de SCC I procedure zijn genoemd. De tweede groep
shippersomvat de
shippersdie in (de lijst overgelegd als productie 44 bij) de akte wijziging eis van 13 mei 2015 in de SCC I procedure, alsook in (de lijst overgelegd als productie 1 bij) de dagvaarding in de SCC II procedure zijn genoemd. In de lijst overgelegd als productie 1 bij de dagvaarding in de SCC II procedure is tevens de derde groep
shippersopgenomen.
shippersdie behoren tot) de Siemens-groep en de Infineon-groep overgelegd. Volgens SCC hebben binnen die groepen sommige groepsmaatschappijen hun vorderingen eerst bij een
Agreement on the Sale, Assignment and Transfer of Rights(
ASATR) intern aan de moedermaatschappij verkocht en overgedragen. Daarnaast hebben de desbetreffende groepsmaatschappijen de moedermaatschappij op basis van een
Agency Agreement(
AA) gemachtigd om hun vorderingen namens hen aan SCC over te dragen en/of namens hen tegen de luchtvaartmaatschappijen in te (laten) stellen. Volgens SCC heeft de moedermaatschappij de desbetreffende vorderingen van de groepsmaatschappijen vervolgens op basis van een cessieovereenkomst aan SCC overgedragen. Ten aanzien van andere groepsmaatschappijen heeft de moedermaatschappij hun vorderingen aan SCC overgedragen door de cessieakte mede namens deze groepsmaatschappijen te tekenen. De desbetreffende groepsmaatschappijen hebben deze vertegenwoordiging door de moedermaatschappij vervolgens bevestigd in zogenaamde ‘
Confirmations’, aldus steeds SCC.
shippers(die geen deel van een van de hiervoor onder 2.8 of 2.10 bedoelde groepen uitmaken) en SCC zijn op hoofdlijnen gelijkluidend en luiden als volgt, voor zover hier relevant:
A. Background
A. Background
A. Background
A. Background
Assignments) tussen de eerste groep
shippersen SCC luiden als volgt, voor zover hier relevant:
shippersen SCC zijn op hoofdlijnen gelijkluidend aan die tussen de eerste groep
shippersen SCC. De afwijkingen betreffen de periode waarin de luchtvrachtdiensten zijn verleend (die zich bij de tweede en derde groep veelal uitstrekt tot eind 2007) en de routes van de luchtvrachtdiensten.
A&C’sluiden voor zover van belang steeds als volgt:
Agency Agreements(AA’s) gesloten, waarin is bepaald:
ASATR), and (…) (the
AA);
CCF) entered into (…) (the
ADPA);
Named Affiliates) – its own Air Cargo Damages Claim and the Air Cargo Damages Claims of the Named Affiliates to the CCF; (…)
Scope Acknowledgement & Clarification);
whom it may concern’ en als onderwerp ‘Assignment of Claims’ ondertekend, bedoeld om te verstrekken aan de luchtvaartmaatschappijen. Deze brief luidt, voor zover hier relevant:
Siemens”) and one or more of the Siemens Affiliates listed in Annex A (“
Affiliates”) purchased, either directly or indirectly (for example, through a freight forwarder), international air cargo services and suffered significant losses as a consequence of the unlawful price-fixing between 1 January 2000 and 31 December 2006 relating to those international air cargo services. Siemens and its Affiliates therefore have claims against you and the other airlines involved in the price-fixing activities (collectively, the “
Claims”).
Foundation”) has acquired the complete legal and beneficial ownership, title and interest in and to the Claims and all rights and entitlements incidental in any way thereto, including but not limited to the right to bring suit for the Claims as the owner, agent or other beneficiary thereof in any proceedings whatsoever (“
Incidental Rights”).
3.Procedure in eerste aanleg
shippersvermeld in productie 56 SCC; en
shippersals cedenten aan SCC als cessionaris naar het cessiestatuut rechtsgeldig zijn, met dien verstande dat dit ten aanzien van STMicroelectronics International NV uitsluitend geldt voor zover zij zelf als
shippereen vordering uit onrechtmatige daad (te weten schending van mededingingsregels) heeft in verband met door haar zelf (als opdrachtgever) al dan niet via een
freight forwarderafgenomen luchtvrachtdiensten. Bij vonnis van 22 november 2017 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep opengesteld.
shipperstot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het kartel. De luchtvaartmaatschappijen hebben inmiddels gebruik gemaakt van de (door de rechtbank opengestelde) mogelijkheid om tussentijds hoger beroep van dit vonnis in te stellen. Op 18 februari 2020 is in dat hoger beroep, aanhangig onder zaaknummer 200.266.819/01, de memorie van antwoord genomen.
shippersaan haar gecedeerde) vorderingen nader met stukken te onderbouwen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de stelplicht van SCC zich tevens uitstrekt tot de door haar gestelde en aan haar vorderingen ten grondslag liggende
upstream pass on(de stelling dat de
freight forwardersde toeslagen (volledig) aan de
shippershebben doorberekend). De rechtbank heeft SCC en de luchtvaartmaatschappijen in de gelegenheid gesteld daartoe achtereenvolgens een akte te nemen.
4.Beoordeling
Uitgangspunten bij de beoordeling in hoger beroep
shippers. De luchtvaartmaatschappijen hebben de rechtsgeldigheid van de cessies betwist en gesteld dat het op de weg van SCC ligt de rechtsgeldigheid van alle cessies in alle (door hen aan de orde gestelde) opzichten te bewijzen.
Rome I) volgt dat voor de (definitieve) beantwoording van de vraag of de luchtvaartmaatschappijen de cessies tegen zich moeten laten gelden, onder meer moet worden vastgesteld welk recht op die vorderingen van toepassing is. Het recht dat op de gepretendeerde kartelschadevorderingen van toepassing is, bepaalt immers de betrekkingen tussen cessionaris en schuldenaar, alsmede de voorwaarden waaronder de cessie aan de schuldenaar kan worden tegengeworpen en of de schuldenaar door betaling is bevrijd (vgl. ook artikel 10:135 lid 3 BW).
shippershun vorderingen jegens de luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks of na een interne cessie binnen de groep aan haar hebben overgedragen. Op de verschillende overeenkomsten die verplichten tot cessie is Nederlands, Frans, respectievelijk Duits recht van toepassing. De luchtvaartmaatschappijen bestrijden de rechtsgeldigheid van de cessies langs verschillende invalshoeken. Wat betreft de rechtsverhouding tussen de cessionaris en de schuldenaar en stelplicht en bewijslast dienaangaande stelt het hof het volgende voorop.
shippersaan SCC een daartoe bestemde akte. In de akte dient de te leveren vordering in voldoende mate te zijn bepaald. Daartoe is het voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan, aangevuld met objectieve gegevens uit de administratie van de cedent, kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. De omstandigheid dat de akte niet de precieze (deel)vorderingen vermeldt doch enkel tot welk bedrag de vorderingen zijn gecedeerd, behoeft aan voldoende bepaaldheid niet in de weg te staan (HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2530,
NJ1998/690 (
Zuidgeest/Furness)).
voor zover voor [de schuldenaar] van belang, schriftelijk worden meegedeeld.
Bürgerliches Gesetzbuch(hierna: BGB) en artikel 1690
Code civil, redelijke grond bestond voor twijfel als hiervoor bedoeld.
shipperen SCC, ook niet voor zover de cessie-overeenkomsten door Duits of Frans recht worden beheerst. In beginsel rust op hen evenmin een onderzoeksplicht naar de echtheid van de handtekening.
grief Iklagen de luchtvaartmaatschappijen dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de geldigheid van de cessies. De grief berust op de veronderstelling dat in dit geding moet worden beoordeeld of de cessies als zodanig geldig zijn. Die veronderstelling is onjuist. SCC vordert schadevergoeding en geen verklaring voor recht dat de cessies geldig zijn en de luchtvaartmaatschappijen hebben evenmin een verklaring voor recht gevorderd. De vraag naar de geldigheid van de cessies behoeft dus in beginsel geen beantwoording. De stelplicht van SCC strekt zich daartoe in beginsel ook niet uit.
grief III.1, gelezen in verbinding met productie 136 en 137, is de cessie door de moedermaatschappij van het Siemens-concern (hierna:
Siemens A.G.), die ook ziet op vorderingen van haar dochtermaatschappijen en die door Nederlands recht wordt beheerst, in strijd met het fiduciaverbod dat is neergelegd in artikel 3:84 lid 3 BW. Naar de luchtvaartmaatschappijen betogen, is de ADPA in kwestie slechts erop gericht SCC het recht te geven de aan haar overgedragen vorderingen te gelde te maken om zich uit de opbrengst daarvan te voldoen, onder gehoudenheid een overschot te voldoen aan een van de vennootschappen die tot het Siemens-concern behoren. Voorts betogen zij dat sprake is van een wanverhouding tussen de waarde van de aan SCC overgedragen vordering en de door SCC aan de desbetreffende Siemens-vennootschap verschuldigde vergoeding.
similar or related claimsbevat volgens de luchtvaartmaatschappijen onvoldoende gegevens om vast te stellen om welke vorderingen het gaat. De grief klaagt verder over het oordeel van de rechtbank dat op dit moment nog niet behoeft te worden vastgesteld welke
shipperswelke vluchten hebben afgenomen. Daarbij voeren de luchtvaartmaatschappijen aan dat zijzelf niet over die gegevens beschikken, omdat zij veelal geen directe relatie met de
shippershadden; doorgaans hebben de
shippershun luchtvrachtvervoersdiensten immers via expediteurs (
freight forwarders) afgenomen. Voorts memoreren de luchtvaartmaatschappijen dat de relevante periode in de A&C van Siemens en SCC (en in andere A&C’s) is opgerekt. Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit de cessiedocumentatie en exploten voldoende duidelijk blijkt dat het gaat om vorderingen van de
shipperstot vergoeding van
alleschade als gevolg van het kartel, zo betogen de luchtvaartmaatschappijen.
Section 1waarin wordt gerefereerd aan wereldwijde luchtvrachtdiensten verleend door, kort gezegd, de leden van het kartel. De vorderingen zijn verder bepaald doordat deze in verband dienen te staan met internationale luchtvrachtdiensten van de in de ADPA gedefinieerde
Defendants. Binnen dat kader is toegevoegd dat mede worden overgedragen
any similar or related claims. Daarmee wordt voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht dat alle gelijksoortige of hiermee verband houdende vorderingen uit onrechtmatige daad eveneens worden overgedragen. De overgedragen vorderingen zijn verder bepaald door de toevoeging dat zij verband dienen te houden met internationale luchtvrachtdiensten die zijn afgenomen van de
Defendants,waarmee de luchtvaartmaatschappijen bedoeld zijn. Tegen de achtergrond van het aldus afgebakende kader staat het generieke karakter van de gekozen formulering van de betrokken vorderingen niet eraan in de weg dat deze omschrijving voldoet aan het bepaaldheidsvereiste. In overeenstemming met het bepaaldheidsvereiste blijkt reeds uit de ADPA voldoende duidelijk dat de
shippershun gehele schadevergoedingsvorderingen uit hoofde van het kartel hebben willen overdragen. Daarbij moet worden bedacht dat reeds uit de APDA (ook voor derden) voldoende duidelijk blijkt dat deze ertoe strekt om een efficiënte inning van alle (eventuele) vorderingen uit de als onrechtmatige daad aan te merken mededingingsinbreuken op de luchtvaartmaatschappijen door SCC mogelijk te maken, zodat binnen het aldus afgebakende kader een ruime uitleg aan de ADPA moet worden gegeven.
any similar and related claimstot vergoeding van
alleschade als gevolg van het kartel, het jaar 2007 daarbij inbegrepen.
related claims. Gelet op de ruime bewoordingen van de ADPA en de ook voor derden kenbare strekking van de ADPA blijkt dit ook voldoende duidelijk uit de ADPA zelf.
grieven III.4 en III.6betreffen het door de luchtvaartmaatschappijen aangeduide ‘gebrek 4’ en ‘gebrek 6’. Bij akte van 4 juni 2019, p. 2/3 hebben zij te kennen gegeven dat deze gebreken niet langer aan de orde zijn. Daarmee behoeven deze grieven geen verdere behandeling.
shipperzijn overgedragen, voordat zij aan SCC werden overgedragen. Daarbij gaat het om vennootschappen behorend tot het Siemens-concern. Volgens de luchtvaartmaatschappijen is de omvang van de interne cessie beperkter dan is beoogd met de cessie aan SCC, omdat de omschrijving van de vordering in de documentatie van de interne cessie beperkter is dan in die van de cessie aan SCC. Als gevolg van de
nemo plus-regel is de cessie aan SCC daarmee beperkt tot de vordering die op grond van de interne cessie is overgedragen. Ook voor zover de Siemens-groepsmaatschappijen aan Siemens A.G. een volmacht hebben gegeven tot cessie van hun vorderingen aan SCC, is de beschrijving van de vorderingen beperkt tot een kortere periode en minder routes dan in de ADPA op grond waarvan de vorderingen aan SCC zijn gecedeerd, aldus de luchtvaartmaatschappijen.
claimsmet bijbehorende
accessory rights. De
claimsworden gedefinieerd als
accessory rightszien op
are likely to have illegally fixedfuel and security surcharge on all shipments’). Gelet op die onzekerheid en de ruime bewoordingen van de definities van de begrippen
claimsen
accessory rightskomt bij de uitleg van de ASATR’s overeenkomstig § 133 en § 157 BGB geen beslissend gewicht toe aan de omstandigheid dat in de overwegingen wordt verwezen naar de periode 1 januari 2000 – 31 december 2006 en vluchten binnen, van of naar Europa. Hetzelfde geldt voor de onder 2.20 bedoelde, door Duits recht beheerste,
Agency Agreements,die – voor zover hier van belang – dezelfde formuleringen hanteren voor de reikwijdte van de daarin neergelegde volmachten aan Siemens A.G. De grief faalt om die reden.
grief III.7betwisten de luchtvaartmaatschappijen de echtheid van de onder alle cessiedocumentatie geplaatste handtekeningen. Het gaat daarbij om enkele honderden handtekeningen. Zij stellen, met een beroep op artikel 159 lid 2 Rv, dat SCC de echtheid van alle namens de
shippersgeplaatste handtekeningen op de cessiedocumentatie dient te bewijzen.
shippershebben de luchtvaartmaatschappijen de betwisting van de echtheid van de handtekeningen bij memorie van grieven (onder 218) toegelicht. Zij stellen dat de handtekeningen van dezelfde persoon die beweerdelijk namens deze
shippersverschillende documenten heeft ondertekend, ofwel aanzienlijk van elkaar afwijken ofwel identiek en dus kennelijk gekopieerd zijn. Bij pleidooi is de betwisting van de echtheid van de handtekening niet gehandhaafd voor vier van deze elf
shippers. De luchtvaartmaatschappijen dienen in het kader van hun betwisting te beargumenteren dat zij redelijke grond hebben te betwijfelen dat zij aan SCC dienen te betalen. Het enkele betoog dat handtekeningen van elkaar afwijken of juist identiek zijn, is daartoe onvoldoende. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet in geschil is dat de cessiedocumentatie van de
shippersafkomstig is. Er is voorts niets concreets aangevoerd of gebleken dat erop wijst dat een van de
shipperszich niet gebonden acht aan de van haar afkomstige cessiedocumentatie.
shippers58.29 en 58.30, beide behorende tot het ZF-concern) betreft, heeft SCC verder het gebruik van twee verschillende handtekeningen aldus verklaard dat A. Lo niet alleen een handtekening in het Chinese schrift, maar ook één in het Romeinse schrift heeft. Voorts heeft SCC bij memorie van antwoord een
confirmationvan
shipper58.29 in het geding gebracht waarin staat dat degene die tezamen met A. Lo de ADPA namens deze
shipperheeft ondertekend zelfstandig bevoegd was deze
shipperaan de cessie te binden. Daarin staat voorts dat A. Lo namens
shipper58.29 haar Chinese handtekening heeft gezet en namens
shipper58.30 haar Engelse handtekening. De luchtvaartmaatschappijen hebben hier geen feiten en omstandigheden tegenovergesteld die de conclusie kunnen dragen dat redelijke grond tot twijfel bestaat aan de gebondenheid van de
shippers58.29 en 58.30 aan de namens hen ondertekende cessie-akten. Wat Moors (
shippers22.01, 22.03-22.06, behorend tot de Fashion Linq groep) betreft, heeft SCC de aanwezigheid van identieke handtekeningen aldus toegelicht dat een medewerker van hem zijn handtekening heeft ingescand (zie de e-mail van 18 juni 2012; productie 215-1). SCC heeft voorts een
confirmationvan de directeur van de topholding van de Fashion Linq groep overgelegd, waarin wordt bevestigd dat de
shippersin kwestie bevoegdelijk vertegenwoordigd zijn door Moors. De luchtvaartmaatschappijen hebben hier onvoldoende tegenover gesteld om te kunnen aannemen dat redelijke grond voor twijfel bestaat aan de gebondenheid van de
shippers22.01 en 22.03-22.06 aan de namens hen ondertekende cessie-akten.
grieven IV.1-IV.6hebben betrekking op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van verschillende personen die namens cedenten of cessionarissen hebben opgetreden. Het hof oordeelt als volgt.
shippersregelmatig informeert over de voortgang van de procedure. Het ligt vervolgens op de weg van de luchtvaartmaatschappijen – zoals hiervoor onder 4.5.5 overwogen – om in het kader van de onderbouwing van hun verweer te beargumenteren dat en waarom de geldigheid van de cessie op redelijke gronden moet worden betwijfeld. In het kader van de vraag of zij hun verweer voldoende hebben onderbouwd, weegt mee dat hun onderzoeksplicht in beginsel niet zo ver gaat dat zij als schuldenaar moeten verifiëren of degene die namens de cedent de cessiedocumentatie heeft ondertekend daartoe op dat moment bevoegd was dan wel, indien dat niet het geval is, of de (gestelde) cedent op andere wijze aan de overeenkomst tot cessie en de akte van levering gebonden is geraakt. Zij mogen in beginsel op die bevoegdheid en gebondenheid vertrouwen en worden in dat vertrouwen in beginsel beschermd. Daar komt in dit geval nog bij dat het om vele honderden cedenten gaat en dat van geen enkele cedent is gesteld of gebleken dat deze zich hetzij met een eigen vordering bij de luchtvaartmaatschappijen heeft gemeld hetzij heeft getracht de vordering via een ander claimvehikel te innen, dan wel anderszins heeft laten blijken zich aan de cessie niet gebonden te achten. Het had daarom op de weg van de luchtvaartmaatschappijen gelegen om hun stelling dat zij de gebondenheid van de (gestelde) cedenten aan de in het geding gebrachte cessiedocumentatie betwisten van nadere concrete onderbouwing te voorzien, die de conclusie kan dragen dat op redelijke grond aan de rechtsgeldigheid van de cessie moet worden getwijfeld. Dit hebben zij onvoldoende gedaan. Niet voldoende is in dit verband dat de uitvoerige bevoegdheidsdocumentatie die SCC in het geding heeft gebracht voor een deel van de
shippersnog niet bewijst dat zij aan de overeenkomst tot cessie en/of de leveringsakte gebonden zijn. Mede in het licht van het vorenstaande is onvoldoende dat deze documentatie voor enkele
shippersontbreekt, de datum van de bevoegdheidsdocumentatie verschilt van die van de ondertekening van de cessiedocumentatie, dat namen van ondertekenaars niet goed leesbaar zijn of dat de reikwijdte van de vertegenwoordigingsbevoegdheid onduidelijk is. Anders dan de luchtvaartmaatschappijen betogen, strekt de stelplicht en bewijslast van SCC zich immers in beginsel niet uit tot de gebondenheid van de (gestelde) cedent aan de namens hen getekende cessiedocumentatie. Het is aan de luchtvaartmaatschappijen om ter onderbouwing van hun verweer feiten of omstandigheden aan te dragen die erop wijzen dat de
shippersbij de ondertekening daarvan niet bevoegdelijk zijn vertegenwoordigd.
shippersen SCC hebben zich, in hun onderlinge verhouding, blijkens de cessiedocumentatie, niet op enig gebrek beroepen maar eventuele gebreken juist geheeld. De luchtvaartmaatschappijen voeren ook geen feiten of omstandigheden aan die de conclusie kunnen dragen dat op redelijke gronden moet worden betwijfeld of zij door betaling aan SCC van hun betalingsverplichtingen kunnen worden bevrijd (dan wel zich op opschorting kunnen beroepen). Daarmee kunnen ook deze grieven niet slagen. Hetzelfde geldt, voor zover met
grief II.9wordt geklaagd over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van functionarissen die de
Confirmationsnamens vennootschappen behorend tot de Infineon-groep hebben getekend.
grief Vwaarmee de luchtvaartmaatschappijen opkomen tegen het dictum waarin voor recht wordt verklaard dat de cessie van de
shippersals cedenten aan SCC als cessionaris naar het cessiestatuut rechtsgeldig zijn. Tot een dergelijke verklaring voor recht strekt het petitum zich immers niet uit. Het vonnis zal daarom op dit punt moeten worden vernietigd.
grief VIkomen de luchtvaartmaatschappijen op tegen de overweging dat de bezwaren tegen de cessies die bij productie 80 of tijdens pleidooi zijn aangevoerd, strijdig zijn met de goede procesorde. Bij deze grief hebben de luchtvaartmaatschappijen geen belang, nu zij in hoger beroep de gelegenheid hebben gehad om die bezwaren alsnog aan het hof voor te leggen.
NJ1939/865 (
Woldijk/Nijman) het tegendeel betogen, wordt hun stelling verworpen. Dit arrest is gewezen onder oud recht en heeft geen betrekking op het bezit van een vordering op naam.
shipperszich niet aan de (gestelde) cessies gebonden acht.