2.2.3.Bij hetgeen in het memo van [L] is verwoord en door de rechtbank is aangehaald in haar overweging 2.2.8. heeft belanghebbende ter zitting van het Hof van 4 april 2017 - zakelijk weergegeven - de volgende opmerkingen geplaatst:
Met betrekking tot de lidmaatschappen, bij onder meer clubs en verenigingen:
Hij is founder geweest van [NAAM CLUB 3] . Hij kan zelf niet golfen en is ook niet in het bezit van een golfvaardigheidsbewijs. Hij heeft ook geen tijd op de baan doorgebracht. Dit ook vanwege zijn fysieke handicap; rugklachten. Het betrof puur een investering.
Hij was lid van twee autoclubs: [NAAM CLUB 4] en [NAAM CLUB 5] . Uit belangstelling en vanwege de clubblaadjes is hij lid geworden. Een wachtlijst zorgde ervoor dat hij niet vanuit Engeland lid kon worden en als donateur ontvang je geen tijdschrift. De rekening en het tijdschrift werden overigens naar Engeland gezonden.
In het kader van zijn lidmaatschap bij [NAAM HOTEL 4] [NAAM CLUB 1] kreeg hij jaarlijks op het eten aldaar een korting van 10%. Bovendien kon hij er gratis parkeren. 70% van zijn zakelijke bezoeken hebben daar plaatsgevonden. Ook ontving hij toegiften in het kader van het lidmaatschap: bijvoorbeeld een overnachting voor zijn toenmalige vrouw en zoon. Hij is zelf nooit in de club geweest.
Het lidmaatschap bij [Maatschapppij M2 BEDRIJF] heeft hij destijds gekregen in de tijd dat hij via [A BEDRIJF] als sponsor optrad. Ze maakten reclame voor jonge opkomende kunstenaars. Ze adverteerden op billboards en in bushuisjes. Op enig moment is in dat kader ook een wedstrijd georganiseerd, waarbij de winnende werken op kantoor werden opgehangen. Als dank daarvoor is het lidmaatschap ontvangen. Daarna is hij er nooit (meer) geweest. De vennootschappen sponsorden, waarvoor hij dus in privé giften (het lidmaatschap) heeft mogen ontvangen.
Met betrekking tot de verzekeringen op kunst:
Er liepen twee polissen. Een lokale verzekering in Engeland, samengevoegd met de verzekering die al was afgesloten ten behoeve van de woning en de inboedel aan [ADRES 4] , plus de auto. Daarnaast adviseerde [NAAM KUNSTHANDELAAR] hem op enig moment ook voor de schilderijen in [ADRES 7] een verzekering te nemen, hetgeen via [NAAM KUNSTHANDELAAR] ook in Engeland is afgesloten; bij de inboedel.
Er was ook kunst aanwezig in de woning in Engeland. Bij een inval zijn schilderijen aangetroffen en in beslag genomen.
Met betrekking tot het onroerend goed:
Het object [ADRES 4] was zijn Engelse huis, dat inmiddels verkocht is.
De boerderij [ADRES 6] is verhuurd en stond hem niet ter beschikking.
[ADRES 7] stond hem ter beschikking, maar beschouwde hij niet als woning. Het ging daarbij om een kantoor en twee slaapkamers.
Het object [ADRES 8] stond hem ter beschikking.
Het object [ADRES 9] stond hem ter beschikking. Het betrof een vakantieadres in Parijs.
In het pand in Parijs [ADRES 10] heeft nooit iemand gewoond. Het pand is verkocht.
Het object [ADRES 11] is verhuurd.
De woning [ADRES 12] is niet meer van hem, maar heeft hem toen wel ter beschikking gestaan.
De woning [ADRES 13] heeft hem ter beschikking gestaan, maar heeft hij nooit gebruikt. Het is in 2003 verhuurd.
Het object [ADRES 14] heeft hem nooit ter beschikking gestaan. Dat was een belegging en is opnieuw opgebouwd. Inmiddels is het object verkocht.
De woning [ADRES 15] was een kantoorpand met twee kantoorkamers. Het plan was om in dat pand een adviesbureau te gaan opzetten, maar dat is nooit van de grond gekomen.
Het appartement [ADRES 16] is nooit van hem geweest. Het is was in eigendom van [K] .
De woning [ADRES 17] is verhuurd geweest aan [H] . Het pand is één à anderhalf jaar geleden verkocht. [H] leeft niet meer en het pand is naar haar kinderen gegaan. Hij had daar dus niet de feitelijke beschikking over.
De woning [ADRES 18] heeft hij aan [H] gegeven, als een soort pensioenvoorziening. Dat is uiteindelijk dus niets geworden en is nooit als woning gebruikt. Het staat verhuurd. [H] had 50% van de aandelen van [F2 BEDRIJF BV] , de eigenaar van het object. Het ging om twee panden [ADRES 18] , welke bij [NAAM MAKELAAR] te huur staan als kantoor. Het pand aan de linkerzijde is wel verhuurd, het pand aan de rechter zijde jammer genoeg nooit.
Met betrekking tot het bellen met [H] en zijn toenmalige echtgenote:
Het is niet juist dat hij niet veel belde met zijn toenmalige echtgenote in [PLAATSNAAM 12] . Hij had de beschikking over een Engelse mobiele telefoon en belde haar met dat toestel.
Met betrekking tot de gestelde invoer van auto’s:
Er heeft geen invoer in Nederland plaatsgevonden. In Nederland is op naam van zijn chauffeur een ontheffing verkregen voor de Belasting van personenauto’s en motorrijwielen voor een auto met buitenlands kenteken. Dit is voor een paar auto’s gebeurd. De ontheffing is op enig moment ingetrokken.
2.2.5.Ter zitting van 4 april 2017 zijn de belastingambtenaren [A] , [G] en [L] als getuigen door het Hof gehoord.
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting zijn aan [L] de volgende vragen gesteld waarop hij het volgende heeft geantwoord:
“Vraag:Hoe heeft u zich op dit verhoor voorbereid?
Antwoord:Matig, ik had weinig tijd. Ik heb een beetje in het dossier gebladerd.
Vraag:U had bij die voorbereiding dus toegang tot het dossier?
Antwoord:Ik heb geen eigen stukken meer.
Vraag:In het kader van de moord op [R2] is tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) samengewerkt, waarover een convenant is afgesloten. Bent u bekend met dit convenant?
Antwoord:Ja, met dat convenant ben ik bekend.
Vraag:Vanaf wanneer heeft u werkzaamheden verricht in het kader van die samenwerking?
Antwoord:Vanaf de zomer van het jaar 2004 heb ik werkzaamheden verricht in het kader van het convenant.
Vraag:Waar voerde u die werkzaamheden uit?
Antwoord:Op het hoofdbureau van de politie in Amsterdam aan de Elandsgracht.
Vraag:Welke informatie had u tot uw beschikking? Had u toegang tot alle stukken?
Antwoord:Ja.
Vraag:Was er een scheiding aangebracht in de stukken? Naar ik begrepen heb was het een omvangrijk dossier?
Antwoord:De in beslag genomen stukken waren opgeslagen in een grote ruimte met stellingen. Er was geen scheiding aangebracht; we hadden de beschikking over dezelfde stukken als de rechercheurs. Het was de bedoeling dat ik zou assisteren met het doornemen van de stukken.
Vraag:Had u (ook) toegang tot digitale gegevens?
Antwoord:Ja, in ‘batches’ [Hof: in het proces-verbaal staat bij vergissing ‘badges’] gedigitaliseerde stukken. Die stukken kon je ook benaderen, tenminste als het systeem het deed.
Vraag:De samenwerking voorzag er ook in dat gegevens aanwezig bij de Belastingdienst werden betrokken in het onderzoek. Kunt u zich herinneren of u in het kader van uw werkzaamheden toegang hebt genomen tot gegevens die bekend waren bij de Belastingdienst, bijvoorbeeld belastingaangiftes van de vennootschappen van [R2] ?
Antwoord:Ik kan mij niet herinneren of ik in mijn hoedanigheid als controlerend ambtenaar op het hoofdbureau van de politie in Amsterdam gebruik heb gemaakt van gegevens van de Belastingdienst die (nog) niet bij het OM bekend waren.
Vraag:Het convenant voorzag daar wel in. Ik citeer uit het convenant (
Hof:Samenwerkingsafspraken OM-Politie-Belastingdienst):
“Naast de inbreng van specifieke fiscale kennis is de samenwerking er onder andere op gericht om informatie bij de Belastingdienst, met inbegrip van de FIOD-ECD, op de meest doelmatige wijze ten behoeve van bedoeld strafrechtelijk onderzoek te vergaren”.
Antwoord:Nogmaals, ik kan me niet herinneren dat ik dat gedaan heb.
Vraag:Kunt u zich herinneren op welke wijze u stukken uit het strafrechtelijk onderzoek geselecteerd heeft voor fiscaal gebruik?
Antwoord:In het begin was dat niet aan de orde. Ik was daar om te helpen met het in kaart brengen van de in beslag genomen stukken, gevolgd door het daarvan opmaken van een korte samenvatting. De stukken waren (nog) niet gesorteerd in ordners. Er werd gezegd: “vertel ons wanneer je iets aantreft dat je interessant vindt”. Pas aan het einde van het traject werd een deel van de stukken geselecteerd voor fiscaal gebruik. Ik heb zelf ook geselecteerd.
Vraag:Hoe ging dat? Welke selectiecriteria hanteerde u daarbij?
Antwoord:Per onderwerp. Het beeld werd steeds een beetje helderder. Duidelijk was dat het ging om een liquidatie van een bankier uit de onderwereld, die werd afgeperst. Er werden geldtransacties gesignaleerd naar belanghebbende. Dit was mogelijk een fiscaal relevant feit.
De voorzitter herformuleert/herhaalt de vraag:gevraagd werd naar het fysieke proces van selecteren, op welke manier werd de selectie gemaakt?
Antwoord:Er werden per onderwerp kopietjes van de stukken verzameld.
Vraag:Tot wanneer heeft u uw werkzaamheden verricht in het kader van het samenwerkingsverband?
Antwoord:Dat weet ik niet meer precies.
Vraag:Was u de eerste en ook de laatste die werkzaamheden verrichtte in het kader van het samenwerkingsverband?
Antwoord:Ik denk dat ik zowel bij de eersten als bij de laatsten hoorde.
Vraag:Uit het dossier komt naar voren dat [R8] aanvankelijk de fiscale zaak van belanghebbende coördineerde. Kunt u zich dat nog herinneren?
Antwoord:Ik dacht dat de fiscale zaak van belanghebbende eerst werd gecoördineerd door [V5] en dat [R8] zijn opvolger was.
Vraag:Kunt u zich herinneren dat u met [V5] overleg heeft gevoerd over de onderhavige zaak?
Antwoord:Er zijn stukken aan hem overhandigd toen we klaar waren.
Vraag:Heeft u hem in het vervolg nog gesproken? De fiscale zaak begon namelijk voordat uw werkzaamheden in het kader van het convenant stopten.
Antwoord:We hebben een paar onderwerpen alsnog door het OM laten vrijgeven, omdat de inspecteur daarom had verzocht.
Vraag:Op welke wijze werd dat verzoek gedaan? Bijvoorbeeld tijdens een teamoverleg?
Antwoord:Dat weet ik niet meer.
Vraag:Is van dat verzoek een (schriftelijke) vastlegging?
Antwoord:Dat weet ik ook niet meer.
Vraag:Heeft u ook de administratie van [R2] bestudeerd?
Antwoord:Ja, de administratie van [R2] behoorde tot de in beslag genomen stukken.
Vraag:Heeft u na het beëindigen van de werkzaamheden in het kader van het convenant overleg gehad met het OM en/of het onderzoeksteam, op zoek naar stukken?
Antwoord:Er was niet echt een einde. Eerst was ik er fulltime mee bezig, daarna minder. Ik weet niet wanneer de werkzaamheden in het kader van het convenant eindigden.
Vraag:De rechtbank wijst in haar uitspraak naar een memo van uw hand met de titel “Kalenderdagen [X] toelichting”, waarin (onder meer) wordt gewezen op de agenda van [H] . Welke werkzaamheden heeft u in dat kader verricht?
Antwoord:Ik heb alleen een toelichtend memo gemaakt.
Vraag:U heeft zojuist verklaard naast fysieke stukken ook toegang te hebben gehad tot gedigitaliseerde stukken. In welke versie heeft u de agenda van [H] geraadpleegd?
Antwoord:Dat ik weet ik niet. Het was de originele agenda of een kopie daarvan. Het zou ook een digitale versie kunnen zijn geweest. Ik had de beschikking over één van die drie versies.
Vraag:Wat heeft u vervolgens met die agenda gedaan? Een memo opgesteld?
Antwoord:Ik heb alle regels in die agenda waarop een grote letter [X] genoteerd stond tezamen met hetgeen overigens op die dag vermeld stond, verwerkt in een spreadsheet.
Vraag:Bedoelt u dit stuk?
De voorzittertoont de getuige (en partijen) een spreadsheet getiteld “Kalender woonplaats [X] via [H] ”(opgenomen in bijlage 2 uit ordner 10).
Antwoord:Ja, dat is de spreadsheet die ik heb opgemaakt aan de hand van de agenda van [H] . Ik heb de agenda destijds ernaast gelegd.
Vraag:Indien van de agenda een digitale versie is gemaakt, hoe ziet zo’n digitaal bestand er dan uit?
Antwoord:Dat weet ik niet meer. Ik heb één van de drie versies gezien (het origineel, een kopie van het origineel, of een digitale versie), ik weet niet welke versie ik heb geraadpleegd.”
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting zijn aan [G] de volgende vragen gesteld waarop hij het volgende heeft geantwoord:
“Vraag:Hoe heeft u zich op dit verhoor voorbereid?
Antwoord:Ik heb van de week een paar stukken doorgenomen en ingezien. Daarbij heb ik een paar data geprobeerd in mijn geheugen op te halen.
Vraag:Welke stukken?
Antwoord:Een memo dat ik heb opgemaakt ten behoeve van [B4 BEDRIJF] , [C5 BEDRIJF] en [VOF D5 BEDRIJF] . Ik veronderstel dat ik daarover vragen ga krijgen.
Vraag:In het kader van de moord op [R2] is tussen de Belastingdienst en het OM samengewerkt, waarover een convenant is afgesloten. Bent u bekend met dit convenant?
Antwoord:Ik weet dat het er is. Ooit heb ik het gelezen. Ik ken het niet uit mijn hoofd.
Vraag:Heeft u werkzaamheden verricht in het kader van de samenwerking?
Antwoord:Ja.
Vraag:Vanaf wanneer heeft u werkzaamheden verricht in het kader van die samenwerking?
Antwoord:Vanaf juni 2004 tot en met januari 2006.
Vraag:Waar voerde u uw werkzaamheden uit?
Antwoord:Op het hoofdbureau van de politie in Amsterdam aan de Elandsgracht.
Vraag:Fulltime?
Antwoord:Twee à drie dagen in de week was ik op het hoofdbureau van de politie. De rest van de werkweek bracht ik door op het kantoor van de Belastingdienst.
Vraag:Welke informatie had u tot uw beschikking?
Antwoord:Ik had de beschikking over de administratie van [R2] die na de moord op hem door de politie in beslag is genomen .
Vraag:Had u later ook de beschikking over andere stukken?
Antwoord:Ja, over wat de politie in het kader van het onderzoek verder had gevorderd.
Vraag:Hoe was die informatie aangeleverd; digitaal, op papier, in ordners, of een combinatie van het voorgaande?
Antwoord:De administratie van [R2] is op papier aangeleverd; in ordners, stapels en binders. Later zijn ook nog stukken ontvangen van banken en trusts. Er kwam steeds meer papier bij. Op een later moment zijn deze stukken gescand en digitaal gemaakt. In die gescande stukken kon gekeken en gezocht worden.
Vraag:De samenwerking voorzag er ook in dat gegevens aanwezig bij de Belastingdienst werden betrokken in het onderzoek. Kunt u zich herinneren of u in het kader van uw werkzaamheden toegang hebt genomen tot gegevens die bekend waren bij de Belastingdienst?
Antwoord:Ja, er zijn gegevens aanwezig bij de Belastingdienst aan het strafrechtelijk onderzoek toegevoegd. In dat kader was ik ook ontheven van mijn geheimhoudingsplicht. Die stukken zijn naar het hoofdbureau van de politie gebracht en aan de rechercheurs ter hand gesteld.
Vraag:Kon u die gegevens raadplegen door vanuit het hoofdbureau van de politie in te loggen?
Antwoord:Nee, ik kon alleen inloggen vanuit de locatie van de Belastingdienst. Ik kon vanuit het hoofdbureau van de politie niet inloggen in de systemen van de Belastingdienst.
Vraag:Heeft u stukken uit het strafrechtelijke onderzoek geselecteerd voor fiscaal gebruik?
Antwoord:Ja.
Vraag:Hoe selecteerde u?
Antwoord:Door de stukken te lezen en bij hetgeen wat fiscaal van belang zou kunnen zijn een geeltje te plakken, of die stukken apart te leggen en daarvan een kopie te maken. Vervolgens is aan de Officier van Justitie gevraagd die stukken vrij te geven, hetgeen ook is gebeurd.
Vraag:U had volgens mij al aangegeven tot wanneer u uw werkzaamheden in het kader van het samenwerkingsverband heeft verricht. Was dat tot en met januari 2006?
Antwoord:Ja, tot en met januari 2006.
Vraag:Gingen er – nadat uw werkzaamheden waren afgelopen – nog collega’s door met de werkzaamheden in het kader van het convenant?
Antwoord:In mijn beleving nu, was het voor mij afgelopen. Van anderen weet ik het niet. Het kan zijn dat ik nog wel eens bij de politie ben geweest om stukken vrij te vragen. Ik ging regelmatig naar de politie voor het onderzoek. Dat eindigde in januari 2006.
Vraag:De fiscale zaak werd (zo hebben we zojuist vernomen) eerst gecoördineerd door [V5] , wie daarin is opgevolgd door [R8] . Kunt u zich herinneren dat u met [V5] overleg heeft gevoerd over de onderhavige zaak?
Antwoord:De vrijgegeven stukken zijn overhandigd aan [V5] . Er is een toelichting gegeven naar aanleiding van vragen van zijn kant.
Vraag:Bent u bij het verdere verloop nog betrokken geweest?
Antwoord:Ik heb vragen beantwoord.
Vraag:Werden die vragen schriftelijk en/of mondeling gesteld/beantwoord?
Antwoord:Mondeling.
Vraag:Heeft u naar aanleiding van vragen in de beginfase nog in het strafdossier gekeken, of u wellicht nog iets kon vinden?
Antwoord:Ik probeer het terug te halen. De toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [S9] (van [KANTOOR 3] ) , heeft mij gevraagd naar een ordner/memo. Dit naar aanleiding van een door de inspecteur ingesteld onderzoek naar [B4 BEDRIJF] , [C5 BEDRIJF] en [VOF D5 BEDRIJF] . Ik heb die stukken vrij gevraagd en vervolgens zijn die stukken aan [S9] verstrekt. Verder kan ik me niet herinneren dat ik nog naar stukken heb gezocht.
De voorzitter herformuleert/herhaalt de vraag:Anders dan op verzoek van de zijde van belanghebbende?
Antwoord:Dat kan ik mij dus niet herinneren.
Vraag:U heeft een memo opgesteld met betrekking tot [B4 BEDRIJF] , [C5 BEDRIJF] en [VOF D5 BEDRIJF] . Ik citeer daaruit op blz. 12: “
Op 2 mei 2000 is [B4 BEDRIJF] overgedragen aan [R2] . Gelijktijdig is [J4 BEDRIJF] overgedragen aan [R2] . [I4 BEDRIJF] was gedeeltelijk van [X] en gedeeltelijk van [Z5] . Op 2-5-2000 draagt [X] ook zijn deel in [I4 BEDRIJF] over aan [Z5] . Vreemd is dat ik niets gevonden heb over een tegenprestatie voor het overdragen van deze Ltds door [X] aan de gebroeders [R2 en Z5]”. Kunt u zich nog herinneren hoe u tot deze conclusie gekomen bent?
Antwoord:Ik heb in alle documenten gezocht met de zoekterm [B4 BEDRIJF] . Alles dat ik vervolgens heb gevonden, heb ik in een ordner gestopt. Hetgeen ik niet heb gevonden, heb ik ook niet in de ordner gestopt.
Vraag:Tot wanneer was u bij deze zaak betrokken? Ook nog bij het verdere verloop, bijvoorbeeld bij de behandeling van het beroep?
Antwoord:Van mijn collega’s die bij mij op de gang zitten hoor ik dat er een zitting plaatsvindt. Ik ben daar verder niet bij betrokken. Ik ben wel ter zitting bij de rechtbank in Haarlem aanwezig geweest en heb de inspecteur aldaar op inhoud tot bijstand vergezeld.
Vraag:In het kader van die ondersteuning, bent u nog wel eens de stukken ingedoken?
Antwoord:Nee, niet om nog iets uit te zoeken. Wel om mogelijke vragen betreffende [B4 BEDRIJF] , [C5 BEDRIJF] en [VOF D5 BEDRIJF] te kunnen beantwoorden. Ik diende wat dat betreft als een soort van reservegeheugen voor de inspecteur.
Vraag:Heeft u na januari 2006 nog contact gehad met het OM, rechercheurs en/of de Officier van Justitie?
Antwoord:Ik heb nog wel contact gehad met de mensen van de politie, maar niet over (toegang tot) deze zaak. Misschien ook wel, maar dat staat me dan niet meer bij.”
Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting zijn aan [A] de volgende vragen gesteld waarop hij het volgende heeft geantwoord:
“Vraag:Hoe heeft u zich op dit verhoor voorbereid?
Antwoord:Eigenlijk niet specifiek. Ik heb gisteren het dossier geopend, maar dat is zo omvangrijk. Ik wist ook niet wat er gevraagd zou gaan worden.
Vraag:In het kader van de moord op [R2] is tussen de Belastingdienst en het OM samengewerkt, waarover een convenant is afgesloten. Bent u bekend met dit convenant?
Antwoord:Ja.
Vraag:Vanaf wanneer heeft u werkzaamheden verricht in het kader van de samenwerking?
Antwoord:Dat was niet lang na de moord op [R2] . Ik denk juni/juli 2004.
Vraag:Waar voerde u uw werkzaamheden uit?
Antwoord:Op het hoofdbureau van de politie in Amsterdam.
Vraag:Welke informatie had u tot uw beschikking?
Antwoord:De in beslag genomen stukken.
Vraag:Ook digitale stukken?
Antwoord:Ik geloof het wel, maar ik zal meestal in de stukken zelf gekeken hebben.
Vraag:U heeft niet bijvoorbeeld met behulp van steekwoorden in de digitale stukken gezocht?
Antwoord:Ik heb niet in digitale gegevens gezocht.
Vraag:De samenwerking voorzag er ook in dat gegevens aanwezig bij de Belastingdienst werden betrokken in het onderzoek. Kunt u zich herinneren of u in het kader van uw werkzaamheden toegang hebt genomen tot gegevens die bekend waren bij de Belastingdienst?
Antwoord:Beschikbaar was hetgeen door de Officier van Justitie was opgevraagd, zoals belastingaangiftes. Dit gebeurde via een procedure als vermeld in artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Die stukken zijn dus door de Belastingdienst (en niet door mij) aan de politie verstrekt. Ik heb overigens zelf nooit in die stukken gezocht.
Vraag:Heeft u stukken uit het strafrechtelijk onderzoek geselecteerd voor fiscaal gebruik?
Antwoord:Ja.
Vraag:Welke selectiecriteria hanteerde u daarbij?
Antwoord:Ik selecteerde die stukken die op dat moment in de fiscale zaak voor de besluitvorming van belang zouden kunnen zijn.
Vraag:Was er een taakverdeling?
Antwoord:Het was onze taak om de administratie door te nemen, waarbij we wel een soort verdeling hadden. Ik weet de precieze verdeling niet meer. Van mijn deel maakte ik een selectie, om daar vervolgens een stuk van te schrijven.
Vraag:Was er een verdeling bijvoorbeeld aan de hand van ordners of onderwerpen?
Antwoord:Per ordner.
Vraag:Later werden er memo’s opgesteld, op onderwerp gericht. Hoe verhoudt zich dat tot een verdeling aan de hand van ordners?
Antwoord:Op het moment dat er een memo werd geschreven, werd er gezocht door de van belang zijnde stukken.
Vraag:Hoe zocht u dan? Hoe werden de stukken toegankelijk gemaakt?
Antwoord:Aan de hand van de reeds gemaakte selectie werd een memo geschreven.
Vraag:Heeft u ook de administratie van [R2] bestudeerd?
Antwoord:Ja, daar heb ik stukken van gezien.
Vraag:Tot wanneer heeft u uw werkzaamheden verricht in het kader van het samenwerkingsverband?
Antwoord:Dat weet ik niet precies. Ik heb twee à tweeëneenhalf jaar bij de politie gezeten. Eerst fulltime, later minder. Ik denk dat ik in de loop van 2006 ben gestopt.
Vraag:Is de rest toen ook gestopt?
Antwoord:Allemaal waren we min of meer gelijktijdig uit beeld.
Vraag:De fiscale zaak werd (zo hebben we zojuist vernomen) eerst gecoördineerd door [V5] , die daarin is opgevolgd door [R8] . Kunt u zich herinneren dat u met [V5] overleg heeft gevoerd over de onderhavige zaak in de beginfase?
Antwoord:De vrijgegeven stukken zijn aan [V5] gegeven. Ik weet niet of er een overleg is geweest. Ik kan me wel voorstellen dat hij vragen heeft gehad.
Vraag:Heeft u nadien nog in de stukken van de politie gekeken?
Antwoord:Nee.
Vraag:Kunt u zich herinneren dat u met [R8] overleg heeft gevoerd over de onderhavige zaak?
Antwoord:Ja, [R8] heeft het bezwaar behandeld. In dat kader hebben er diverse besprekingen plaatsgevonden, waarbij ik ook aanwezig was.
Vraag:Waarom was uw positie anders dan die van de andere collega’s die betrokken waren bij het convenant?
Antwoord:Op enig moment is beslist dat ik bij die besprekingen aanwezig zou zijn.
Vraag:Had dat een specifieke reden?
Antwoord:Bij die besprekingen moest iemand aanwezig zijn die het dossier vanaf de oorsprong kende.
Vraag:Heeft u na het beëindigen van uw werkzaamheden in het kader van het convenant nog contact gehad met het OM?
Antwoord:Volgens mij niet toen het onderzoek liep. Ik heb wel uit het financieel strafrechtelijk onderzoek ( [NAAM ONDERZOEK 1] ) nog stukken opgevraagd.
Vraag:Wat was daarvoor de reden?
Antwoord:Omdat die stukken van fiscaal belang zouden zijn. Dit op verzoek van de ontvanger, naar aanleiding van een overleg dat had plaatsgevonden met de ontvanger en het OM.
Vraag:Hoe wist u welke stukken u moest opvragen?
Antwoord:Dat had ik van de ontvanger vernomen.
Vraag:Hoe wist de ontvanger dat?
Antwoord:Dat was te berde gekomen tijdens het overleg met de ontvanger en het OM dat had plaatsgevonden in het kader van de juridische beslagen.
Vraag:Waarom deed de ontvanger dat zelf niet, het opvragen van die stukken?
Antwoord:Dat weet ik niet.
Vraag:Heeft u die stukken ook gezien?
Antwoord:Ja, die stukken heb ik gezien, maar ik heb daar op dat moment niets mee gedaan.
De voorzitter vraagt:Daar is op het hoofdbureau ook niets mee gedaan?
Antwoord:Nee, volgens mij niet. De stukken waren naar aanleiding van het financieel strafrechtelijk onderzoek in beslag genomen. Ik heb die stukken op verzoek van de ontvanger opgevraagd en in handen van de ontvanger gesteld.
Vraag:Heeft de ontvanger iets met de stukken gedaan?
Antwoord:De stukken waren voor fiscaal gebruik vrijgegeven en dus ook voor de inspecteur beschikbaar om te gebruiken. Ik kan me niet herinneren of er fiscaal iets mee gedaan is.”
2.2.11.De inspecteur heeft met betrekking tot [ADRES 7] informatie ingewonnen bij het samenwerkingsverband van o.a. de gemeente [PLAATSNAAM 14] voor de heffing van de gemeentelijke belastingen. Correspondentie en kadastrale gegevens ter zake heeft hij als bijlage 1 overgelegd bij zijn op 30 november 2016 ter griffe ontvangen nader stuk van 28 november 2016. Bij dat stuk is ook een door de inspecteur opgemaakt verslag overgelegd (als bijlage 1-4) van een gesprek dat hij op 13 juni 2016 heeft gevoerd op het gemeentehuis te [PLAATSNAAM 13] . De inhoud van dat verslag is als volgt:
“
Verslag van derdenonderzoek ex 55 AWR
Locatie: gemeentehuis [PLAATSNAAM 13]
[U6] , medewerker WOZ Belastingsamenwerking SWW (o.a. [PLAATSNAAM 14] )
[T5] , extern deskundige landgoedtaxaties en ingeschakeld door de SWW
[B] , (rijks)Belastingdienst, standplaats Amsterdam, namens de inspecteur
Juridische basis gesprek:Artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen/vervolg op schriftelijk verzoek om WOZ-informatie d.d. 11 mei 2016. Verzoek om algemene voorlichting over taxaties van NSW-landgoederen.
Zakelijke samenvatting van het besprokene:
[B] geeft aan behoefte te hebben aan informatie van de gemeente over de WOZ
waardering van [ADRES 7] , de huisnummering en de onderlinge verhoudingen tussen oppervlak, waarde economisch verkeer en WOZ-waardering van de diverse opstallen en grondpercelen. Daarnaast heeft [B] een aantal vragen van algemene aard voor de waarderingsspecialist.
Achtergrond van de vragen is de beoordeling van de in een reeks van aangiften inkomstenbelasting van belastingplichtige X opgevoerde aftrekposten in relatie tot de verhuur van kantoorruimten welke volgens de huurovereenkomsten zijn gelegen in het object [ADRES 7] .
[U6] demonstreert aan de hand van diverse ‘Google Earth’achtige applicaties hoe het landgoed in essentie in elkaar steekt. Er is een [7A] . Bij de ingang van het landgoed staat een dienstwoning welke hoort bij [7A] . Deze woning heeft geen eigen nummer.
Daarnaast is sprake van een koetshuis. Dit koetshuis heeft nummer [7] .
Dit zijn de officiele kadastrale uitgangspunten. [U6] mailt [B] een aantal relevante links. De belangrijkste is de de officiële en openbare site van het Kadaster, B(asisregistraties) A(dressen) en G(ebouwen): https://bagviewer.kadaster.nl
Over de waardering van [ADRES 7A] en [ADRES 7] .
[U6] en [T5] overhandigen [B] twee sets van prints waarin de taxatiegegevens van respectievelijk [ADRES 7A] en [ADRES 7] cijfermatig zijn gespecificeerd. Deze sets maken deel uit van dit verslag.
[T5] licht de waarderingsmethodiek toe. Uitgangspunt is de waarde in het economisch verkeer. Omdat het om een NSW-landgoed gaat, mag voor de bepaling van de WOZ-waarde een ‘discount’ worden toegepast waarmee tegemoet wordt gekomen aan de instandhoudingslast. Die ‘discount’ wordt tot uitdrukking gebracht in een gewogen percentage.
Verder zijn bepaalde onderdelen van een NSW-landgoed voor de bepaling van de WOZ vrijgesteld.
De WOZ-waarde wordt uiteindelijk als volgt bepaald:
Waarde economisch verkeer minus waarde vrijgestelde bestanddelen. Op het saldo wordt nog het discountpercentage instandhoudingslast in mindering gebracht.
Over de allocatie van kosten van tuinrenovatie/onderhoud.
[B] vraagt aan [T5] op welke wijze bij de verhuur van zakelijk vastgoed (kantoren) pleegt te worden omgegaan met de allocatie/doorbelasting van kosten van een tuin rondom het perceel.
[T5] geeft aan dat kosten van tuin, parkeerterrein en dergelijke plegen te worden doorbelast als servicekosten. Voor de relatieve doorbelasting kan grosso modo worden gekeken naar de oppervlakte van het verhuurde gedeelte ten opzichte van de oppervlakte van het totale object. Deze breuk kan dan worden toegepast op de onderhoudskosten van tuin en dergelijke.
Toegespitst op [ADRES 7] geeft [T5] aan dat een reële allocatie van de kosten van tuinonderhoud aan opstal [ADRES 7] als volgt kan worden benaderd (zie prints):
Aan het object [ADRES 7] wordt een grondoppervlak toegerekend van 00,02,55 hectare.
Aan het object [ADRES 7A] wordt een grondoppervlak toegerekend van 01,00,65 hectare.
Dit betekent dat grofweg zo’n 2,5% van de kosten van tuinonderhoud van [ADRES 7] via servicekosten zou kunnen worden doorberekend aan de huurders van [ADRES 7] .
[U6] merkt op dat een deel van het landgoed ook bestaat uit een tennisbaan c.a., een zwembad en kleinere opstallen. De vraag is of dit veel uitmaakt voor de verhouding. Mogelijk in geval men er van uit zo moeten gaan dat de aan [ADRES 7] toerekenbare grond volledig bestaat uit ‘tuin’, terwijl de aan [ADRES 7A] toerekenbare grond ook bestaat uit andere zaken. Dat zou marginaal kunnen schelen. Grofweg zou dan de breuk 255m2/8.391m2 moeten worden toegepast.
Dan zou ca. 3% van de kosten van de tuin kunnen worden doorbelast aan de huurders van
[ADRES 7] .