ECLI:NL:HR:2014:349

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
12/02839
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Amsterdam inzake strafzaak

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 16 mei 2012, met nummer 23/002592-10. De verdachte, geboren in 1957, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaten, mr. R. de Bree en mr. G. Meijers, beiden werkzaam in 's-Gravenhage. In de schriftelijke middelen van cassatie die aan het arrest zijn gehecht, zijn verschillende argumenten naar voren gebracht ter ondersteuning van het beroep. De Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand moet blijven.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde middelen niet voldoende zijn om de eerdere uitspraak van het Gerechtshof te herzien.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 het beroep verworpen. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche. De uitspraak vond plaats tijdens een openbare terechtzitting, waar de betrokken partijen de gelegenheid kregen om hun standpunten naar voren te brengen.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. S 12/02839
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 mei 2012, nummer 23/002592-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. R. de Bree en mr. G. Meijers, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Mr. R. de Bree en mr F.H.H. Sijbers, beiden advocaat te Amsterdam, hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.