Parketnummer: 23-000090-12
Datum uitspraak: 28 oktober 2016
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 20 december 2011 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-120108-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 5 november 2009 het vonnis vernietigd, opnieuw recht gedaan en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde.
De advocaat-generaal heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 20 december 2011 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde de zaak met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2015, 5 november 2015, 26 november 2015, 10 december 2015, 28 juni 2016, 30 juni 2016, 26 augustus 2016, 1 september 2016 en 14 oktober 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is, na wijziging ter terechtzitting in eerste aanleg op 15 april 2004, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode vanaf 16 maart 2000 tot en met 7 december 2001 te Utrecht en/of Amsterdam, althans in Nederland, als degeen die ingevolgde de Invorderingswet verplicht was tot:
- het verstrekken van inlichtingen of gegevens, en deze opzettelijk niet of onjuist of onvolledig heeft verstrekt,
- het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld,
immers heeft verdachte de vragen en/of verzoeken van de Ontvanger, gesteld in de brie(f)(ven) van
14 april 2000 en/of 16 mei 2000 en/of 20 juli 2000 en/of 17 augustus 2000 en/of 28 augustus 2000, niet, althans ontoereikend, beantwoord en/of ingewilligd, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vordering advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, na verwerping van alle gevoerde verweren, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde opzettelijk niet voldoen aan de fiscale inlichtingenplicht ter invordering zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging
De raadsman heeft in hoger beroep om meerdere redenen bepleit dat het Openbaar Ministerie niet in de vervolging van de verdachte kan worden ontvangen. Daarbij is onder meer vanwege de reeds ondergane lijfsdwang een beroep gedaan op de schending van het beginsel “ne bis in idem”, het verbod van dubbele vervolging.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het beroep op de schending van voornoemd beginsel en acht het Openbaar Ministerie – ook overigens – ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt het volgende ten aanzien van de vraag of vanwege de ondergane lijfsdwang hier het beginsel van ne bis in idem in het geding is.