Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 februari 2014.
Hoge Raad
Op 18 februari 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 12/02496. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, geboren in 1986, tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 mei 2012, met nummer 22/003043-11. De verdachte werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.S. Nan, die bij schriftuur een middel van cassatie heeft voorgesteld. Deze schriftuur is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel behoeft, in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
De uitspraak is gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.