ECLI:NL:CRVB:2024:237

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23/1746 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde en de vraag van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving sinds 8 oktober 2014 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een ongehuwde. Na zijn huwelijk op 22 juli 2020 heeft de Svb zijn pensioen herzien naar de norm van een gehuwde, omdat appellant en zijn partner niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, ondanks dat appellant en zijn echtgenoot niet samenwonen. De Raad benadrukte dat de huwelijkse samenleving ook zonder samenwoning kan bestaan, en dat de zorg voor elkaars financiële situatie en de gezamenlijke bankrekening wijzen op een niet-duurzame scheiding. Appellant's beroep op discriminatie en het evenredigheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, waarbij de Raad stelde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft in sociale zekerheidskwesties. De uitspraak bevestigt dat de herziening van het ouderdomspensioen naar de gehuwdennorm terecht is.

Uitspraak

23/1746 AOW
Datum uitspraak: 7 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 april 2023, 22/5090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de Svb het ouderdomspensioen van appellant terecht heeft herzien naar de norm van een gehuwde. De Raad oordeelt dat de herziening terecht is, omdat appellant en zijn partner niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. Er is daarnaast geen strijd met het discriminatieverbod en geen ruimte om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door [echtgenoot] (echtgenoot) en bijgestaan door mr. Keijzer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Schuurman en mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf 8 oktober 2014 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een ongehuwde. Op 22 juli 2020 is appellant gehuwd. In maart 2022 heeft de Svb onderzoek verricht naar de woonsituatie van appellant en zijn echtgenoot. Daarop heeft de Svb met een besluit van 24 maart 2022 met ingang van augustus 2020 het ouderdomspensioen van appellant herzien naar de norm van een gehuwde.
1.2.
Met een besluit van 16 september 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb de herziening van het ouderdomspensioen van appellant naar de norm van een gehuwde gehandhaafd, maar afgezien van herziening met terugwerkende kracht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is. Weliswaar wonen appellant en zijn echtgenoot niet samen, maar zij verzorgen elkaar wel bij ziekte, hebben een gezamenlijke bankrekening, zijn fiscale partners, hebben veelvoudig contact met elkaar, gaan samen op vakantie, presenteren zich aan anderen als echtpaar, ondernemen samen activiteiten, komen bij elkaar thuis en overnachten bij elkaar in de woning, waarvan zij over en weer de sleutel hebben. Evenmin slaagt het beroep van appellant op het discriminatieverbod en het evenredigheidsbeginsel.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit om het ouderdomspensioen van appellant naar de norm van een gehuwde te herzien in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
4.1.
Appellant voert aan dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot. Zij hebben allebei een eigen woning, hebben nooit samengewoond en ook niet de intentie om in de toekomst samen te gaan wonen. Daarnaast voeren zij gescheiden huishoudens en is er geen financiële verstrengeling. Appellant en zijn echtgenoot leveren alleen de noodzakelijke zorg aan elkaar in geval van ziekte.
4.2.
In beginsel heeft appellant, omdat hij gehuwd is, recht op een gehuwdenpensioen. [1] Dit is slechts anders als sprake is van een uitzonderingssituatie: op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Raad het begrip duurzaam gescheiden leven als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend. [2]
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feiten en omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. [3] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [4]
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven en dat de Svb het ouderdomspensioen daarom terecht heeft herzien naar de norm van een gehuwde. De Raad voegt daar het volgende aan toe. Appellant heeft ter zitting verklaard te zijn gehuwd vanwege de te verwachten gunstigere effecten daarvan voor het betalen van erfbelasting bij het overlijden van één van beiden. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat ook hieruit blijkt dat appellant en zijn echtgenoot zorgdragen voor elkaars huidige en toekomstige financiële situatie, [5] wat ook een reden vormt om niet van duurzaam gescheiden leven te spreken.
Ongelijke behandeling?
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met het in artikel 14 van het EVRM [6] en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM neergelegde discriminatieverbod. Volgens appellant is sprake van ongelijke behandeling, omdat in de AOW ongehuwden die een gezamenlijk huishouden voeren wel worden gelijkgesteld met gehuwden, maar omgekeerd gehuwden die geen gezamenlijke huishouding voeren niet worden gelijkgesteld aan ongehuwden, gelet op de criteria die gelden voor duurzaam gescheiden leven.
4.6.
Vooropgesteld moet worden dat het discriminatieverbod niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling is verboden, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. [7]
4.7.
Appellant doet met zijn betoog een beroep op de ‘open norm’ van artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van het Twaalfde Protocol. Van een direct of indirect als verdacht aangemerkt onderscheid, zoals onderscheid naar geslacht, ras of andere persoonlijke karakteristieken is geen sprake. Specifiek met betrekking tot het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden heeft het EHRM [8] overwogen dat aan staten een “margin of appreciation” toekomt personen verschillend te behandelen, bijvoorbeeld op het terrein van belastingheffing, sociale zekerheid en sociaal beleid. De situatie van gehuwde en ongehuwde stellen is niet gelijk, er bestaan nog steeds verschillen, vooral wat betreft de juridische gevolgen. [9] In het arrest Burden [10] is ten aanzien van het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden in het kader van sociaal-economische regelgeving overwogen dat de situatie van ongehuwd samenwonenden, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft, niet gelijk is aan de situatie van gehuwden. Met het in artikel 9 van de AOW neergelegde onderscheid en de daaraan verbonden gevolgen voor de hoogte van de uitkering, heeft de wetgever naar het oordeel van de Raad de grenzen van de hem toekomende “margin of appreciation” niet overschreden. [11]
4.8.
Voor zover appellant heeft bedoeld te betogen dat sprake is van ongelijke behandeling tussen gehuwde pensioengerechtigden en ongehuwde pensioengerechtigden die ieder een eigen woning hebben, wordt verwezen naar een uitspraak van 14 februari 2017. [12] In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat verschillende behandeling van gehuwden en ongehuwden is gerechtvaardigd omdat de situatie van ongehuwd samenwonenden, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft, niet gelijk is aan de situatie van gehuwden.
Toetsing aan het evenredigheidsbeginsel?
4.9.
Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat de herziening van zijn ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Appellant ontvangt nu een lager ouderdomspensioen terwijl hij niet de voordelen geniet van een gezamenlijke huishouding. Hierdoor is appellant, ondanks zijn leeftijd, gedwongen om te blijven werken om rond te komen.
4.10.
De Raad volgt dit standpunt van appellant niet. De toepassing van de gehuwdennorm, tenzij sprake is van duurzaam gescheiden leven, vloeit dwingend voort uit een wet in formele zin. Naar de huidige stand van de rechtsontwikkeling staan dan artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in zijn algemeenheid in de weg aan toetsing aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, waardoor aanleiding kan bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven (zogenoemde ‘contra-legemtoepassing’). [13]
4.11.
De omstandigheid dat appellant ervoor kiest een eigen woning aan te houden, waardoor hij niet het kostenvoordeel heeft van een gezamenlijke huishouding, is geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat toepassing van de wettelijke bepalingen zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege dient te blijven. In een dergelijke situatie behoeft de vraag of de gestelde bijzondere omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd, geen afzonderlijke beantwoording. [14]

Conclusie en gevolgen

4.12.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de herziening van het ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 9, eerste lid, van de AOW
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a.de ongehuwde pensioengerechtigde;
b.de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
(…)
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 14 van het EVRM
Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM
Algemeen verbod van discriminatie
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de AOW.
2.Uitspraak van de Raad van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3273.
3.Uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB: 2012:BX9932.
4.Uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.
5.Uitspraak van de Raad van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4164.
6.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.EHRM 27 april 2000, Shakell, nr. 4585/9.
8.Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
9.EHRM 22 mei 2008, Petrov, nr. 15197/02, par. 53 en 55.
10.EHRM 29 april 2008, Burden, nr. 13378/05, par. 63.
11.Zie uitspraak van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:330.
13.Zie de uitspraak van de Raad van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622, r.o. 5.7 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.11 ev.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, r.o. 9.14.