Uitspraak
J.A.J. Groenendaal.
OVERWEGINGEN
18 april 2014 erop gewezen dat het bruto ouderdomspensioen in dat geval naar 50% van het minimuminkomen wordt verlaagd alsmede dat de partnertoeslag per 1 januari 2015 wordt afgeschaft. Appellant is op 24 januari 2015 op de Filipijnen getrouwd met zijn huidige echtgenote, [naam echtgenote] , met de Filipijnse nationaliteit en wonend op de Filipijnen. Appellant heeft gesteld dat hij zich niet kan vestigen bij zijn echtgenote, omdat hij medische zorg nodig heeft. Hij heeft voorts gesteld dat zijn echtgenote zich niet in Nederland kan vestigen, omdat zij niet kan slagen voor het inburgeringsexamen. Appellant bezoekt zijn echtgenote maximaal twee maanden per jaar in de Filipijnen en zijn echtgenote verblijft maximaal drie maanden per jaar in Nederland op een toeristenvisum. Appellant heeft dagelijks e-mailcontact met zijn echtgenote. Appellant ondersteunt zijn echtgenote incidenteel, voor een structurele bijdrage heeft hij geen financiële ruimte.
27 april 2000, Shakell, nr. 4585/9).
margin of appreciationtoekomt personen verschillend te behandelen, bijvoorbeeld op het terrein van belastingheffing, sociale zekerheid en sociaal beleid. De situatie van gehuwde en ongehuwde stellen is niet gelijk, er bestaan nog steeds verschillen, vooral wat betreft de juridische gevolgen (EHRM 22 mei 2008, Petrov, nr. 15197/02, par. 53 en 55). In het arrest Burden is ten aanzien van het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden in het kader van sociaal-economische regelgeving overwogen dat de situatie van ongehuwd samenwonenden, gelet op de bijzondere band van het huwelijk die sociale, persoonlijke en juridische gevolgen heeft, niet gelijk is aan de situatie van gehuwden (EHRM 29 april 2008, Burden, nr. 13378/05, par. 63).
margin of appreciationniet is overschreden. Daartoe wordt als volgt overwogen. Bij de invoering van de AOW is de hoogte van het ouderdomspensioen voor gehuwden en ongehuwden punt van aandacht geweest. Gesteld is dat de AOW slechts een bodem beoogt te verschaffen voor de oudedagsvoorziening. Daarbij is overwogen dat de kosten van levensonderhoud van een echtpaar geringer zijn dan die van twee ongehuwden. In verband daarmee is het aan een gezin toekomend ouderdomspensioen lager gesteld dan het dubbele van het basispensioen (Kamerstukken II 1954/55, 4009, nr 3, blz. 31). Bij wijziging van de AOW is dit uitgangspunt herhaald: “Bij de hoogte van de uitkering wordt, anders dan bij een geïndividualiseerd systeem, rekening gehouden met de besparende werking van het gezamenlijk voeren van een huishouding ten opzichte van het voeren van een eenpersoonshuishouding” (Kamerstukken II 1991/92, 22 772, nr 3, blz. 4). De wetgever heeft aan gehuwden een bodemvoorziening willen bieden waarmee zij, gegeven het kostenvoordeel bij verondersteld samenwonen, konden worden geacht in hun levensonderhoud te voorzien. Het onderscheid tussen de categorieën is dus gelegen in het kostenvoordeel van het samenwonen, dat destijds nauw samenhing met het al dan niet gehuwd zijn. Dat strookt met het feit dat de gehuwdennorm thans ook geldt voor ongehuwd samenwonenden en dat de ongehuwdennorm ook geldt voor gehuwden die duurzaam gescheiden leven. Niet gezegd kan worden dat het doel dat de wetgever met dit onderscheid voor ogen stond niet gerechtvaardigd is en dat het middel niet passend en noodzakelijk is. Het onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden is – mede gezien de gelijkstellingen genoemd in 4.2 – een geschikt middel om rekening te houden met de kostenvoordelen. Dat de situatie van appellant niet kan worden gekwalificeerd als een situatie van duurzaam gescheiden leven maakt dit niet anders. Artikel 14 van het EVRM vereist niet dat zodanig uitgewerkte regelingen worden getroffen dat voor de toepassing van elke afzonderlijke regeling elke onevenwichtigheid in elke denkbare situatie wordt voorkomen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 1 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1070 en het arrest van het EHRM van 16 maart 2010, Carson, nr. 42184/05, par. 62). De stelling van appellant die ziet op het ontbreken van een juridisch afdwingbare zorgverplichting bij een huwelijk naar Filipijns recht, doet hieraan niet af.
BESLISSING
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2018.