In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-pensioen van appellant naar de norm van een gehuwde. Appellant, die op 14 april 2016 een geregistreerd partnerschap is aangegaan, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om zijn AOW-pensioen per mei 2016 te herzien. De Svb stelde dat appellant niet als duurzaam gescheiden levend van zijn partner kon worden aangemerkt, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat appellant en zijn partner, ondanks hun geregistreerd partnerschap, regelmatig contact hadden en elkaar maandelijks zagen, wat niet duidde op duurzaam gescheiden leven.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake was van duurzaam gescheiden leven en heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden niet ondubbelzinnig aantonen dat appellant en zijn partner duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de argumenten van appellant verworpen, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel, en bevestigd dat de Svb terecht het AOW-pensioen heeft herzien naar de norm van een gehuwde.
De uitspraak benadrukt dat voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven niet alleen de woonomstandigheden, maar ook de feitelijke contacten en de intenties van de betrokkenen van belang zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.