ECLI:NL:CRVB:2024:1938
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van budgetbeheer en beoordeling van voorliggende voorzieningen
In deze zaak heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van budgetbeheer bij een derde partij, maar het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade heeft deze aanvraag afgewezen. Het college stelde dat er een voorliggende voorziening beschikbaar was in de vorm van budgetbeheer bij de Kredietbank Limburg, die als passend en toereikend werd beschouwd. Appellant betoogde dat deze voorziening niet passend was, omdat hij een vertrouwensband had opgebouwd met zijn budgetbeheerder bij een ander bureau. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voorziening bij de Kredietbank Limburg niet toereikend was. De Raad oordeelde dat appellant vrij was om budgetbeheer bij het andere bureau aan te vragen, en dat het college niet in strijd met het mededingingsrecht handelde door de KBL te bevoordelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad benadrukte dat de wettelijke bepalingen van de Participatiewet geen ruimte bieden voor het vergoeden van kosten voor budgetbeheer als er een voorliggende voorziening beschikbaar is. De uitspraak werd gedaan op 8 oktober 2024.