In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering aan een appellant die in de gemeente Groningen woont. De appellant had eerder bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van zijn bewindvoerder, maar de gemeente had zijn aanvraag voor verdere bijstand afgewezen, omdat hij gebruik zou kunnen maken van de gratis bewindvoering door de Groningse Kredietbank (GKB). De Raad oordeelde dat de appellant niet verplicht kon worden om over te stappen naar de GKB, omdat de kantonrechter deze niet als zijn bewindvoerder had benoemd. De Raad stelde vast dat de GKB niet als voorliggende voorziening kon worden beschouwd, aangezien de appellant een vertrouwensband had met zijn huidige bewindvoerder en niet tegen zijn zin de kantonrechter kon verzoeken om zijn bewindvoerder te ontslaan. De Raad vernietigde het besluit van de gemeente en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waardoor hij recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van zijn bewindvoering, ongeacht de voorwaarden die eerder waren gesteld. De proceskosten van de appellant werden ook vergoed.