ECLI:NL:CRVB:2022:1238
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand met betrekking tot de Wet op de rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand. Hij stelde dat hij rechtsbijstand nodig had om een juridische procedure te starten tegen de Staat der Nederlanden wegens onrechtmatige daad, smaad en valsheid in geschrifte. De aanvraag voor bijzondere bijstand werd echter afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, omdat niet kon worden vastgesteld of er sprake was van bijzondere noodzakelijke kosten. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het college had in een nader besluit de aanvraag opnieuw afgewezen, stellende dat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) een passende en toereikende voorliggende voorziening was.
In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant beoordeeld. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de Wrb geen passende en toereikende voorliggende voorziening was. De stelling van de appellant dat hij geen advocaat kon vinden die bereid was om hem op basis van een toevoeging bij te staan, werd niet gevolgd, omdat hij deze stelling niet had onderbouwd met objectieve gegevens. Daarnaast werd ook het beroep op zeer dringende redenen afgewezen, omdat de appellant niet had aangetoond dat zijn situatie een acute noodsituatie vormde die alleen door bijzondere bijstand kon worden verholpen. De Raad concludeerde dat het beroep tegen het nadere besluit ongegrond moest worden verklaard en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.