ECLI:NL:CRVB:2024:1476
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van het Uwv om een ZW-uitkering toe te kennen aan appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Ziektewet (ZW)-uitkering toe te kennen. Appellante had zich op 6 september 2018 ziekgemeld en verzocht om herziening van het oorspronkelijke besluit van 21 januari 2019, waarin het Uwv haar ZW-uitkering had geweigerd. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat het Uwv het verzoek van appellante om terug te komen van de weigering niet inhoudelijk had beoordeeld, maar zich had beperkt tot de vraag of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. Appellante stelde dat het Uwv ten onrechte niet was teruggekomen op het besluit van 21 januari 2019, maar de Raad volgde dit standpunt niet. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht niet is teruggekomen van het besluit van 21 januari 2019 en dat appellante geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.