ECLI:NL:CRVB:2024:118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
22/976 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluiten inzake bijzondere bijstand en aflossingscapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om herziening van eerdere besluiten over bijzondere bijstand. Appellanten, die in het verleden bijzondere bijstand in de vorm van leningen hebben ontvangen, hebben verzocht om herziening van de besluiten waarbij hun aflossingscapaciteit is vastgesteld. Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die herziening rechtvaardigen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 november 2023, waarbij appellanten niet aanwezig waren, maar het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. C. Aslan.

De Raad heeft vastgesteld dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. Hoewel appellanten betogen dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn, heeft de Raad geoordeeld dat de aflossingscapaciteit niet onmiskenbaar onjuist is vastgesteld. De Raad heeft geconcludeerd dat de argumenten van appellanten niet voldoende zijn onderbouwd en dat er geen bewijs is geleverd dat de aflossingscapaciteit hoger was dan de voor hen geldende beslagvrije voet. De eerdere besluiten blijven daarom in stand, en het hoger beroep van appellanten is afgewezen. De Raad heeft ook bepaald dat appellanten geen proceskostenvergoeding ontvangen, aangezien hun beroep niet slaagde.

Uitspraak

22/976 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2022, 21/2523 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 16 januari 2024

SAMENVATTING

Appellanten hebben herziening gevraagd van twee besluiten waarbij aan hen bijzondere bijstand is toegekend in de vorm van een lening. Zij zijn het niet eens met de daarbij vastgestelde aflossingscapaciteit. Het dagelijks bestuur heeft dat verzoek afgewezen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of dat afwijzingsbesluit evident onredelijk is. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Dat het dagelijks bestuur ten tijde van de oorspronkelijke besluiten bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit geen rekening heeft gehouden met de voor appellanten geldende beslagvrije voet maakt in dit geval nog niet dat die eerdere besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Appellanten hebben met hun berekeningen niet aannemelijk gemaakt dat die aflossingscapaciteit ruimer is vastgesteld dan op basis van de destijds voor hen geldende beslagvrije voet had mogen worden verondersteld. De rechtbank heeft de afwijzing van het herzieningsverzoek dan ook terecht in stand gelaten.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X] hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 november 2023. Appellanten zijn niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Aslan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het dagelijks bestuur heeft met een besluit van 24 november 2016 (oorspronkelijk besluit 1) aan appellanten met ingang van 23 november 2016 bijstand op grond van de Participatiewet toegekend en hen daarbij ook bijzondere bijstand toegekend voor inrichtingskosten in de vorm van een lening van € 3.000,-. Daarbij is op basis van de door het dagelijks bestuur vastgestelde aflossingscapaciteit afgesproken dat de lening zal worden terugbetaald in 36 maandelijkse termijnen van 6% van de toepasselijke bijstandsnorm.
1.2.
Met een besluit van 8 augustus 2017 (oorspronkelijk besluit 2) heeft het dagelijks bestuur aan appellanten bijzondere bijstand toegekend voor verhuizingskosten in de vorm van een lening van € 2.724,-. Ook daarover is afgesproken dat de lening zal worden terugbetaald in 36 maandelijkse termijnen van 6% van de toepasselijke bijstandsnorm.
1.3.
Met een besluit van 9 juli 2020 heeft het dagelijks bestuur het in verband met de leningen nog openstaande bedrag van in totaal € 2.641,28 kwijtgescholden.
1.4.
Op 3 april 2021 hebben appellanten verzocht om herziening van de oorspronkelijke besluiten. Met een besluit van 27 mei 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 9 september 2021 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur dat verzoek afgewezen met als reden dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de afwijzing van het verzoek niet evident onredelijk is.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen aanvoeren wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het toetsingskader
4.1.
Als de termijn voor bezwaar, beroep of hoger beroep over een besluit ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is dan gesloten. Een bestuursorgaan kan er daarom voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit of om dat te herzien zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan bij de afwijzing van het verzoek in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere besluit. Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter het beroep of hoger beroep tegen het besluit tot afwijzing van een herzieningsverzoek in dat geval als volgt beoordeelt. Aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst deze of het dagelijks bestuur zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de afwijzing van het herzieningsverzoek die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat die afwijzing evident onredelijk is. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [1]
4.3.
Het verzoek van appellanten is erop gericht dat het dagelijks bestuur terugkomt van zijn besluiten van 24 november 2016 en 8 augustus 2017. Die oorspronkelijke besluiten stonden op het moment van het herzieningsverzoek in rechte vast. Dat is niet in geschil. Het dagelijks bestuur heeft het herzieningsverzoek van appellanten op de vereenvoudigde manier afgedaan en beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Daarom wordt het bestreden besluit getoetst zoals hiervoor in 4.2 is beschreven.
Beoordeling evidente onredelijkheid
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die tot herziening van de oorspronkelijke besluiten zouden moeten leiden. Dat betekent dat de verwijzing in het bestreden besluit naar de oorspronkelijke besluiten de afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel kan dragen en dat moet worden beoordeeld of die afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan dat het geval zijn als het oorspronkelijke besluit onmiskenbaar onjuist is. [2] Dat wil zeggen dat een oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of een summier onderzoek voldoende is om tot onmiskenbare onjuistheid daarvan te concluderen. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3]
4.5.
Appellanten hebben aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het evident onredelijk is om de oorspronkelijke besluiten niet te herzien. Volgens appellanten zijn die besluiten namelijk onmiskenbaar onjuist. Zij betogen, samengevat weergegeven, dat de oorspronkelijke besluiten wel in overeenstemming zijn met het toen geldende beleid dat de aflossingscapaciteit wordt bepaald op 6% van de bijstandsnorm, maar dat daarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met de voor hen geldende beslagvrije voet. Ter onderbouwing van hun betoog hebben appellanten in hoger beroep berekeningen overgelegd, waaruit zou blijken dat hun aflossingscapaciteit kleiner was dan die waarvan het dagelijks bestuur is uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.5.1.
Bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of de oorspronkelijke besluiten onredelijk of onjuist zijn, maar de vraag of die onmiskenbaar onjuist zijn.
4.5.2.
Het dagelijks bestuur heeft met de oorspronkelijke besluiten de aflossingscapaciteit van appellanten vastgesteld op 6% van de toepasselijke bijstandsnorm en ten tijde van het nemen van die besluiten geen onderzoek gedaan naar de voor appellanten geldende beslagvrije voet. Maar dit maakt nog niet dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Het dagelijks bestuur heeft betwist dat de aflossingscapaciteit de destijds voor appellanten geldende beslagvrije voet te boven ging. Appellanten hebben daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat dit wel het geval was. Uit de berekeningen van de aflossingscapaciteit die appellanten in hoger beroep hebben overgelegd kan dit niet worden opgemaakt, alleen al niet omdat die berekeningen niet voldoende zijn onderbouwd met controleerbare gegevens.
4.5.3.
Dit betekent dat aan de hand van wat is aangevoerd wel een discussie kan worden gevoerd over de vraag wat destijds de ware omvang van de aflossingscapaciteit van appellanten was, maar niet dat daaruit volgt dat hun aflossingscapaciteit met de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist is vastgesteld.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5.3 volgt dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit en dus ook de oorspronkelijke besluiten in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgen appellanten geen vergoeding voor hun proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) S. Ploum

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6, tweede lid
Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106.
3.Zie de uitspraak van 19 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1363.