In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de toekenning van studiefinanciering aan een appellant met de Bulgaarse nationaliteit. De appellant had geen studiefinanciering ontvangen voor de maand september 2020, omdat hij op de eerste dag van die maand nog niet als migrerend werknemer kon worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de appellant tijdens zijn stage van september 2021 tot en met december 2021 wel als migrerend werknemer moest worden aangemerkt, waardoor hij recht had op studiefinanciering voor die periode. De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant werd gedeeltelijk vernietigd, en de Raad bevestigde dat de appellant recht had op studiefinanciering voor de periode van zijn stage. De Raad benadrukte dat de peildatum in de Wet studiefinanciering 2000 bepalend is voor de vaststelling van het migrerend werknemerschap en dat de appellant op de peildatum van 1 september 2020 geen werknemer was. De Raad concludeerde dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een nieuw besluit moest nemen over de aanspraken van de appellant op studiefinanciering voor de periode van september 2021 tot en met december 2021.