In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2023 uitspraak gedaan over de toekenning van studiefinanciering aan een Portugese studente, appellante, die in Nederland studeerde aan de Tilburg University. Appellante had studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en stelde dat zij als migrerend werknemer moest worden aangemerkt. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had haar aanvraag afgewezen, omdat haar werkzaamheden te marginaal en onregelmatig waren. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de minister appellante niet als migrerend werknemer behoefde te beschouwen. De werkzaamheden van appellante waren te marginaal en te onregelmatig, en er waren te veel onderbrekingen in haar arbeidspatroon. De Raad benadrukte dat het begrip 'werknemer' in de zin van artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet beperkt mag worden uitgelegd, maar dat de omstandigheden van de zaak in hun geheel moeten worden beoordeeld. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor werknemerschap en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat zij geen recht had op studiefinanciering.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsrelatie en de omstandigheden waaronder de arbeid is verricht, vooral voor studenten die als migrerend werknemer studiefinanciering aanvragen. De Raad heeft ook aangegeven dat het beleid van de minister, dat een minimum aantal gewerkte uren vereist, niet altijd recht doet aan de Europese regelgeving en dat er ruimte moet zijn voor een individuele beoordeling van de omstandigheden.