ECLI:NL:CRVB:2023:736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een militair wegens wangedrag door harddrugsgebruik
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die is ontslagen uit zijn functie als militair vanwege wangedrag, specifiek het gebruik van harddrugs. De staatssecretaris van Defensie verleende op 26 februari 2021 ontslag aan de appellant, met ingang van 1 maart 2021, na een incident waarbij de appellant en een medemilitair, G., tijdens een barbecue op de kazerne harddrugs zouden hebben gebruikt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond. De appellant stelde dat het ontslag in strijd was met de onschuldpresumptie, omdat de officier van justitie had besloten om de vervolging wegens onvoldoende bewijs te seponeren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het gebruik van harddrugs niet alleen strafrechtelijk, maar ook bestuursrechtelijk kan worden beoordeeld. De Raad concludeerde dat het gebruik van harddrugs aannemelijk was en dat het ontslag niet onevenredig was aan het gepleegde wangedrag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en het ontslag bleef in stand. De appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.