ECLI:NL:CRVB:2021:3343
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een militair wegens gebruik van harddrugs en de beoordeling van wangedrag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft het ontslag van appellante, een militair, wegens het gebruik van harddrugs. Appellante was sinds mei 2018 aangesteld bij de krijgsmacht en begon in juni 2018 aan haar militaire opleiding. In juli 2018 heeft zij samen met collega's cocaïne gebruikt tijdens een uitje naar Eindhoven. Na dit voorval is zij geschorst en uiteindelijk ontslagen door de minister van Defensie. De rechtbank heeft het beroep tegen dit ontslag ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat appellante zich schuldig had gemaakt aan toerekenbaar wangedrag.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat het gebruik van harddrugs door een militair als wangedrag moet worden aangemerkt en dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het wangedrag. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat zij geen drugs had gebruikt, maar de Raad verwierp dit argument. De verklaring van appellante van 13 juli 2018, waarin zij toegeeft cocaïne te hebben gebruikt, werd als betrouwbaar beschouwd, ondersteund door verklaringen van vier collega’s. De Raad concludeerde dat de minister niet verplicht was om een urinetest af te nemen en dat er voldoende gronden waren voor het ontslag.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter.