Uitspraak
19.2880 MAW
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een ambtenaar die wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan wangedrag door veelvuldig en structureel gebruik te maken van de aan hem ter beschikking gestelde dienstauto voor privédoeleinden. De appellant erkent het privégebruik, maar voert in hoger beroep aan dat hij niet eerder is gewaarschuwd voor het niet toegestane gebruik en dat de regelgeving onduidelijk was. De rechtbank heeft deze gronden afdoende behandeld en verworpen, en de Raad voor de Rechtspraak onderschrijft dit oordeel. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van andere collega’s die minder zware straffen kregen. De Raad concludeert dat de appellant, ondanks zijn aanwezigheid bij een bijeenkomst over het gebruik van dienstauto’s, niet heeft gehandeld volgens de regels en dat zijn gedrag als wangedrag kan worden aangemerkt. Het hoger beroep wordt verworpen en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.