In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsverlening aan een betrokkene die gokactiviteiten heeft verricht. De betrokkene ontvangt sinds 3 april 2006 bijstand op basis van de Participatiewet. Tijdens een heronderzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam vastgesteld dat de betrokkene contante stortingen en pinopnames in gokinstellingen had gedaan, wat leidde tot de herziening van haar bijstand over een bepaalde periode. Het college vorderde een bedrag van € 12.389,36 terug van de betrokkene, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door verzwegen gokactiviteiten. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, omdat het college niet zorgvuldig had gehandeld.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de betrokkene voortaan aan de hand van pinopnames in een gokinstelling kan aantonen welke bedragen zij heeft ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat het college niet kan volstaan met de intrekking van de bijstand op basis van de schending van de inlichtingenverplichting, zonder dat er een zorgvuldige beoordeling van de gokinkomsten heeft plaatsgevonden. De Raad heeft de vuistregel bevestigd dat de hoogte van de gokinkomsten gelijkgesteld kan worden aan de bedragen die de betrokkene in de gokinstelling heeft gepind. De Raad heeft het hoger beroep van het college verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij het college is veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene.