In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstand van appellant, die gokactiviteiten heeft verricht in een gokinstelling. Appellant heeft zijn inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van deze activiteiten. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 1 maart 2019 de bijstand van appellant over vijf maanden ingetrokken en een bedrag van € 4.820,21 teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak geoordeeld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het recht op bijstand in de maanden waarin appellant heeft gegokt. De Raad komt tot de conclusie dat, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting, het recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van de pinopnames in de gokinstellingen. De Raad vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het recht op bijstand over de maanden in geding opnieuw moet worden vastgesteld. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.348,- bedragen.