In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand van appellanten, die gokactiviteiten hebben verricht en kasstortingen op hun bankrekening hebben ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat zij hun gokactiviteiten moesten melden. Het college heeft terecht een boete opgelegd omdat appellanten de kasstortingen niet hebben gemeld, wat heeft geleid tot een te hoog bedrag aan bijstand. De Raad stelt vast dat het recht op bijstand in de maanden waarin appellant heeft gegokt, wel kan worden vastgesteld, in tegenstelling tot het college. De Raad vernietigt het besluit van het college voor zover het de intrekking van de bijstand betreft en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen. De boete blijft echter in stand, omdat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden. De uitspraak bevestigt dat de Raad de verantwoordelijkheid van bijstandsontvangers benadrukt om hun financiële situatie correct te rapporteren, vooral in het geval van gokactiviteiten.