ECLI:NL:RBOBR:2024:232

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
22/3111
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten wegens schending van inlichtingenplicht en niet overleggen van mutatiegegevens van gokaccounts

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Oost-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering. Eiser, die onder bewind is gesteld, had bijzondere bijstand aangevraagd voor bewindvoerderskosten van € 119,69 per maand. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de draagkracht van eiser niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen mutatieoverzichten van zijn gokaccounts te overleggen, ondanks herhaaldelijke verzoeken van het college. Eiser had wel bankafschriften overgelegd, maar deze waren onvoldoende om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat de gokwinsten van eiser, die hij had ontvangen uit online gokken, als inkomen moeten worden aangemerkt, ongeacht of deze op zijn bankrekening zijn bijgeschreven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Eiser heeft geen recht op vergoeding van proceskosten, omdat het college het primaire besluit niet heeft herroepen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/3111

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.Y. Gans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,het college
(gemachtigde: mr. J.C.N. van Dijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 30 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft op 26 mei 2023 nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen het verslag van de hoorzitting te overleggen evenals de geluidsopname van de hoorzitting.
1.6.
Het college heeft de rechtbank op 12 juni 2023 voornoemde gegevens doen toekomen. Eiser heeft vervolgens op 22 juni 2023 de rechtbank verzocht om een termijn van twee weken om op deze gegevens te reageren. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 27 juni 2023 gehonoreerd. Eiser heeft vervolgens niet binnen deze termijn gereageerd. Daarop heeft de rechtbank op 28 juli 2023 het onderzoek gesloten zonder dat een nadere zitting plaatsvindt.
1.7.
Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank op 31 juli 2023 van eiser aanvullende stukken ontvangen. Naar aanleiding van deze stukken en omdat de rechtbank per abuis de brief van 27 juni 2023 aan het college had verzonden in plaats van aan eiser, heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Daarbij heeft zij het college bij brief van 29 augustus 2023 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op de brief van eiser. Het college heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt op 8 september 2023.
1.8.
Op 3 oktober 2023 heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op 5 november 2020 door de kantonrechter onder bewind gesteld. Dat betekent dat een bewindvoerder, in dit geval [bewindvoerder] van Bureau SchuldEnBewind Hera Bewindvoering (de bewindvoerder), de vermogensrechtelijke zaken van eiser beheert. De bewindvoerder krijgt daarvoor een beloning die in de beschikking van de kantonrechter is vastgesteld.
2.1.
De bewindvoerder heeft op 13 juli 2021 namens eiser bijzondere bijstand bij het college aangevraagd voor bewindvoerderskosten van € 119,69 per maand. Op 20 juli 2021 heeft het college bij de bewindvoerder nadere informatie opgevraagd, waaronder bankafschriften vanaf 1 april 2021. Op 20 juli 2021 heeft de bewindvoerder de gevraagde gegevens, voor zover mogelijk, overgelegd. Op 22 juli 2021 heeft het college opnieuw aanvullende gegevens opgevraagd bij de bewindvoerder. Het gaat om een schriftelijke verklaring per transactie van en naar WorldPay AP Limited Kineu en Trustly Group AB van 31 mei 2021 tot en met 7 juli 2021. Het college heeft eiser gevraagd per bijschrijving duidelijk te maken wat de reden is dat hij geld van deze organisaties heeft ontvangen. Eiser heeft hierop aangegeven dat de bijschrijvingen voortvloeien uit (online) gokken op voetbalwedstrijden. Naar eigen zeggen wint hij altijd als hij inzet, dus daarom komt er af en toe geld binnen.
2.2.
Het college heeft vervolgens eisers draagkracht over de periode van 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022 vastgesteld op € 1.507,72. Uit de overgelegde bankafschriften heeft het college opgemaakt dat eiser in de periode van 1 juni 2021 tot en met 2 augustus 2021 bijschrijvingen heeft gehad van Trustly Group AB. Eiser heeft het college laten weten dat het gaat om gokactiviteiten bij Betcity en Unibet. Het college heeft een berekening gemaakt van de bijschrijvingen. Het gaat om een totaalbedrag van € 655,00 over de periode van 1 juni 2021 tot en met 2 augustus 2021. Deze inkomsten zijn gedeeld door 63 (aantal dagen). Dat betekent een inkomen van € 655,00/63 = € 10,40 per dag. Per maand is dat 30 dagen x € 10,40 = € 312,00. Dit betekent volgens het college dat eiser € 312,00 per maand aan gokactiviteiten verdient. Het college heeft over de periode van 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022 € 3.744,00 aan de inkomsten van eiser toegevoegd. Opgeteld bij de door eiser ontvangen ziektewetuitkering en rekening houdend met buitengewone kosten in de vorm van de eigen bijdrage Wlz, levert dat een draagkracht op van € 1.507,72 over de periode van 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022. Per maand is dat € 123,64.
2.3.
Bij het primaire besluit van 26 augustus 2021 heeft het college eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering afgewezen, omdat de noodzakelijke kosten die eiser maakt niet hoger zijn dan zijn draagkracht. De in aanmerking komende kosten van bewindvoering bedragen € 119,69 en de in aanmerking te nemen draagkracht bedraagt € 125,64. Daardoor is er volgens het college geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
2.4.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 26 augustus 2021. Het college is met het bestreden besluit van 2 november 2022 gebleven bij de afwijzing van de aanvraag. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat tijdens de hoorzitting in het kader van dat bezwaar is afgesproken dat eiser de mutatieoverzichten van de gokaccounts zal overleggen, om zo vast te stellen gedurende welke periodes eiser gokwinsten heeft genoten en wat de omvang van de gokwinsten in die periodes is geweest. Het college heeft erop gewezen dat eiser vervolgens bankafschriften over de periode van 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022 heeft overgelegd. Op die bankafschriften zijn overschrijvingen door Trustly Group AB en Betent B.V. te zien. De gevraagde mutatieoverzichten van de gokaccounts heeft eiser niet verstrekt. Het college is van mening dat de overschrijvingen op de bankafschriften niets zeggen over de ontvangst van de gokwinsten die iemand heeft genoten. Volgens het college kunnen alleen de overzichten van de mutaties op de gokaccounts duidelijkheid verschaffen over de gokwinsten van eiser in de periode van 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022. Omdat die overzichten niet zijn overgelegd, uit niets is gebleken hoe en wanneer welke gegevens zijn gevraagd bij Trustly Group AB en Betent B.V. en dus ook niet is aangetoond dat deze bewijsstukken niet kunnen worden overgelegd, kan volgens het college het recht op de gevraagde bijzondere bijstand niet worden vastgesteld. Het bezwaar is daarom met een aangepaste motivering ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Wat oordeelt de rechtbank?
3. De rechtbank beoordeelt of het college eisers aanvraag voor bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten mocht afwijzen omdat het recht op bijzondere bijstand niet is vast te stellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het standpunt van eiser
4. Eiser stelt in de eerste plaats dat het college zijn bezwaar gegrond had moeten verklaren, omdat het college bij het besluit op bezwaar feitelijk tot een herroeping van het primaire besluit is gekomen. Tijdens de hoorzitting heeft het college erkend dat hij niet kon uitgaan van gokinkomsten voorafgaande aan de aanvraag en dat de schatting van de inkomsten in het primaire besluit niet kon worden gebaseerd op de bankafschriften voorafgaand aan de periode van belang. Daarbij stelt eiser dat het college in het kader van het bezwaar tot een herbeoordeling van de draagkrachtberekening is gekomen. Ter zitting heeft eiser in dit kader aangevuld en toegelicht dat het college daarom ten onrechte heeft nagelaten de door hem in de bezwaarfase gemaakte proceskosten aan hem te vergoeden.
4.1.
Daarnaast benadrukt eiser dat er bij zijn online gokactiviteiten geen sprake is geweest van winst en dat eventuele opbrengsten niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening van de draagkracht. Eiser betwist dat dit inkomen betreft waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Opbrengsten worden immers verspeeld bij gokken.
4.2.
Eiser betoogt verder dat het college met de door hem aangereikte informatie zijn recht op bijzondere bijstand kan vaststellen. Eiser heeft immers de bankgegevens met betrekking tot de gokactiviteiten in de periode van belang, 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022, aangereikt. Het gaat om de bankafschriften van Trustly Group AB en van Betent B.V. (de rechtbank begrijpt: de bankafschriften waarop de bijschrijvingen van Trustly Group AB en Betent B.V. zichtbaar zijn). Eiser stelt zich op het standpunt dat hij met de aangeleverde bankafschriften de gokactiviteiten en verliezen heeft aangetoond. Daarmee kan volgens hem de draagkracht worden berekend. Volgens eiser zijn de maandelijkse inkomsten over de periode van belang lager dan de inkomsten waarmee het college rekening had gehouden bij het primaire besluit, hetgeen leidt tot een lagere draagkracht dan dat het college stelt. Eiser stelt dat hij ondanks de gokactiviteiten beschikt over onvoldoende draagkracht en dus recht heeft op bijzondere bijstand. De draagkracht kan volgens hem wel worden vastgesteld op basis van de aangeleverde bankafschriften. Eiser verwijst hiertoe naar de recente rechtspraak ter zake [1] . Daarbij stelt eiser dat hij niet de beschikking kan krijgen over meer dan hetgeen door hem is aangereikt. De bewindvoerder heeft getracht om andere gegevens omtrent het gokken op te vragen en aan te leveren, maar zonder resultaat. Eiser stelt dat hij in bewijsnood verkeert. Volgens eiser geeft het college blijk van een innerlijk tegenstrijdig standpunt, hetgeen hem niet kan worden tegengeworpen. Het college heeft bij het primaire besluit namelijk wel alleen de bankafschriften in aanmerking genomen en daarmee de draagkracht bepaald. Niet valt volgens eiser in te zien waarom dit nu niet mogelijk zou zijn.
4.3.
Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat het college ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de verbeurde dwangsommen. Volgens eiser staat vast dat de beslistermijn is overschreden, het college niet tot verlenging hiervan is overgegaan en het college door hem formeel op 7 juni 2022 in gebreke is gesteld. Eiser verzoekt de rechtbank om tot vaststelling van het door het college verschuldigde bedrag aan dwangsommen over te gaan.
Het oordeel van de rechtbank
Het toetsingskader
5. Recht op bijzondere bijstand bestaat als de kosten waarvoor de betrokkene bijstand vraagt bestaanskosten zijn die zich werkelijk voordoen, in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Maar dat recht bestaat alleen als de betrokkene die kosten niet zelf kan betalen uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Dit volgt uit artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Daaruit volgt ook dat de bijstandverlenende instantie bij de vaststelling van die draagkracht een zekere beoordelingsruimte heeft.
Wat houdt partijen verdeeld?
5.1.
Niet in geschil is dat de bewindvoerderskosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft gevraagd voor hem noodzakelijke en uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende bestaanskosten zijn. Daarom dient alleen de vraag te worden beantwoord of eiser kon worden geacht voldoende draagkracht te hebben om de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd te kunnen voldoen. In dat kader zijn partijen verdeeld over de vraag of online gokopbrengsten kunnen worden aangemerkt als inkomen en zo ja, of dat alleen geldt voor de opbrengsten die op de bankrekening van eiser zijn bijgeschreven of voor alle opbrengsten uit online gokactiviteiten. Daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag of het college over voldoende gegevens beschikt om eisers draagkracht en, in het verlengde daarvan, zijn recht op bijzondere bijstand vast te stellen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Zijn de (online) gokopbrengsten aan te merken als inkomen?
5.2.
Zoals volgt uit rechtsoverweging 5 is het aan de bijstandverlenende instantie om te beoordelen of de belanghebbende voldoende draagkracht heeft om de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft gevraagd te voldoen. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de draagkracht niet kan worden vastgesteld, omdat eiser onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn online gokinkomsten.
5.3.
De vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over het recht op bijstand bij gokactiviteiten is onlangs ingrijpend gewijzigd [2] . De CRvB hanteert nu als uitgangspunt dat wanneer een betrokkene gokactiviteiten heeft verricht in een gokinstelling de ontvangen bedragen over de maand waarin die activiteiten zijn verricht niet precies kunnen worden vastgesteld. Bij dergelijke gokactiviteiten is het namelijk zo goed als onmogelijk om met een verifieerbare administratie of boekhouding te komen. De betrokkene kan volgens de CRvB wel aan de hand van pinopnames in een gokinstelling de door hem verrichte gokactiviteiten en de daarmee verkregen bedragen aannemelijk maken. Bij gokactiviteiten in een gokinstelling kan namelijk worden uitgegaan van de vooronderstelling dat de inkomsten uit gokactiviteiten in een gokinstelling – ongeacht welk gokspel is gespeeld – gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. Daarbij mag volgens de CRvB als uitgangspunt worden genomen dat een betrokkene alle bedragen die hij contant in een gokinstelling heeft opgenomen en de bedragen die hij daar heeft besteed aan gokproducten, zoals fiches, heeft ingelegd om te gokken. Partijen kunnen stellen en aannemelijk maken dat een betrokkene in het specifieke, individuele geval meer of juist minder dan de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten en deze vooronderstelling in dat geval weerleggen. Ook kunnen partijen proberen aannemelijk te maken dat in het specifieke, individuele geval de betrokkene meer of minder heeft ingelegd om te gokken dan de in de gokinstelling opgenomen en aan gokproducten bestede bedragen, aldus de CRvB.
5.4.
Deze uitgangspunten gelden voor gokactiviteiten in een gokinstelling. Eiser heeft echter gokactiviteiten op het internet verricht. Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of de door de CRvB geformuleerde uitgangspunten ook van toepassing zijn op online gokactiviteiten omdat deze online gokactiviteiten voor het bepalen van het recht op bijstand gelijk moeten worden gesteld met gokactiviteiten in een gokinstelling. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is. De rechtbank volgt het college hierin.
5.5.
De rechtbank komt tot dit oordeel omdat bij het verrichten van online gokactiviteiten, anders dan bij gokactiviteiten in een gokinstelling, de ontvangen bedragen over de maand waarin die activiteiten zijn verricht in de regel wél precies kunnen worden vastgesteld. Het college heeft zich namelijk onweersproken op het standpunt gesteld dat van deze gokactiviteiten wel een verifieerbare administratie of boekhouding beschikbaar is, omdat een ieder met een online gokaccount in de zogenoemde ‘wallet’ van dat online gokaccount deze informatie kan raadplegen. Het college heeft verder onweersproken gesteld dat ook in eisers geval in zijn wallets is te zien welke gelden op het desbetreffende gokaccount zijn gestort, hoe deze gelden zijn ingezet in gokspellen, wat de eventuele gokbonussen zijn geweest die eiser heeft kunnen inzetten, wat het resultaat per spel is geweest en wat met de eventuele gokwinsten is gebeurd (de mutatieoverzichten). Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiser dergelijke gokwinsten opnieuw kan inzetten of kan laten uitbetalen op zijn bankrekening.
5.6.
Voor zover eiser zich primair op het standpunt stelt dat (ook) de gokopbrengsten die hij heeft laten uitbetalen en die op zijn bankrekening zijn bijgeschreven door het college ten onrechte worden aanmerkt als inkomsten, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Zoals volgt uit de uitspraak van de CRvB van 18 april 2023 [3] zijn alle ontvangen inkomsten die de bijstandsgerechtigde vrij kan besteden van invloed op het recht op bijstand. Dat geldt dus in ieder geval voor bedragen waarover eiser kon beschikken omdat deze, nadat hij deze bij online gokactiviteiten heeft ontvangen, op zijn bankrekening zijn bijgeschreven. Niet valt in te zien waarom eiser niet vrijelijk over deze bedragen heeft kunnen beschikken. Dit betoog slaagt daarom niet.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college verder terecht dat niet alleen deze bedragen, die op de bankrekening van de betrokkene zijn bijgeschreven, kunnen worden aangemerkt als inkomen. Voor de vraag of sprake is van inkomen in de zin van de Pw zijn immers alle bedragen die de betrokkene wint met gokspellen en die hij vrij kan besteden van belang. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank niet pas sprake wanneer deze daadwerkelijk op de bankrekening van de betrokkene zijn bijgeschreven. Dat de betrokkene er immers voor kiest deze bedragen niet uit te laten betalen, maar opnieuw inzet om verder te gokken maakt niet dat deze ontvangen bedragen niet als inkomsten zijn aan te merken. Het college stelt daarom terecht dat wat de betrokkene doet met deze winsten voor de vraag of het is aan te merken als inkomen niet van belang is. Doorslaggevend is of de betrokkene vrijelijk over deze bedragen heeft kunnen beschikken. Daarvan is in eisers geval sprake geweest omdat hij deze bedragen voor elk door hem gewenst doel kon aanwenden. Dat hij daarvoor deze bedragen eerst moest laten uitbetalen op zijn bankrekening maakt het voorgaande niet anders, omdat eiser ook deze keuze tot uitbetaling vrijelijk kon maken. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn (subsidiaire) stelling dat uitsluitend de bedragen die hij heeft laten uitbetalen op zijn bankrekening(en) kunnen worden aangemerkt als inkomen in de zin van de Pw.
Kan eisers draagkracht worden vastgesteld?
5.8.
Uit het voorgaande volgt dat de mutatiegegevens (in de wallets) van eisers gokaccounts van belang zijn voor de vaststelling van eisers recht op bijzondere bijstand en dat eiser in het kader van de op hem rustende inlichtingenverplichting ook gehouden is deze informatie aan het college te verstrekken.
5.9.
Zoals blijkt uit de geluidsopname van de hoorzitting en de bijbehorende transcriptie heeft het college tijdens de hoorzitting van 28 juli 2022 eiser specifiek verzocht om voornoemde mutatieoverzichten (in de wallets) van zijn gokaccounts aan het college te verstrekken. Het college heeft eiser daarbij uitgelegd waarom deze informatie nodig is voor de vaststelling van zijn recht op bijzondere bijstand en waarom niet kan worden volstaan met de eerder overgelegde bankafschriften. Eiser heeft tijdens de hoorzitting vervolgens toegezegd deze informatie uiterlijk 11 augustus 2022 aan het college te verstrekken. Ter zitting bij de rechtbank heeft eiser weliswaar expliciet ontkend dat dit bij de hoorzitting ter sprake zou zijn gekomen en dat een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt, maar de rechtbank gaat aan deze ontkenning voorbij nu uit de geluidsopname van de hoorzitting en de bijbehorende (woordelijke) transcriptie onomstotelijk het tegendeel blijkt.
5.10.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser ondanks het uitdrukkelijke verzoek van het college en zijn eigen toezegging op de hoorzitting aan dit verzoek gehoor te zullen geven, de gevraagde mutatieoverzichten (in de wallets) van zijn gokaccounts niet heeft verstrekt. In beroep heeft eiser daarover aangevoerd dat de accounts zijn opgezegd tijdens de bezwaarprocedure, nog voordat het college hem had verzocht deze mutatieoverzichten te overleggen. Om die reden kan hij nu niet meer aan dit verzoek voldoen omdat hij geen toegang meer heeft tot deze accounts. Daarbij stelt eiser dat hij in bewijsnood verkeert omdat de online gokbedrijven niet reageren op de schriftelijke verzoeken van zijn bewindvoerder.
5.11.
Ook hierin volgt de rechtbank eiser niet. Daargelaten of eiser inmiddels inderdaad in bewijsnood zou verkeren zoals hij stelt, heeft eiser ter zitting naar aanleiding van vragen van de rechtbank toegelicht dat het moment waarop hij zijn gokaccounts heeft beëindigd samenviel met de aankoop van zijn scooter omdat hij van de tegoeden in de wallet(s), direct na uitbetaling, een scooter heeft gekocht. Blijkens het kentekenbewijs van deze scooter was dat op 16 augustus 2022. Eiser stelt daarom dat hij zijn accounts ook op of omstreeks die datum moet hebben beëindigd. De rechtbank stelt vast dat dit in lijn is met de informatie op eisers bankafschriften, nu de laatste uitbetalingen door Betent B.V. hebben plaatsgevonden op 15 augustus 2022. In totaal is op die dag een bedrag van € 300,00 op eisers bankrekening bijgeschreven. Uitgaande van deze toelichting ter zitting heeft eiser zijn gokaccounts, anders dan hij in zijn beroepschrift stelt, beëindigd nadat het college tijdens de hoorzitting van 28 juli 2022 eiser expliciet had verzocht de mutatieoverzichten (in de wallets) van zijn gokaccounts te verstrekken en nadat de daarvoor afgesproken termijn (te weten tot en met 11 augustus 2022) was verstreken. Onder die omstandigheden komt het voor rekening en risico van eiser dat hij – naar hij nu stelt – deze gegevens niet meer kan verstrekken. Eiser heeft de gokaccounts immers zelf beëindigd zonder eerst de mutatiegegevens veilig te stellen, terwijl hij wist dat het college deze informatie nodig had om zijn recht op bijzondere bijstand te kunnen vaststellen.
5.12.
Gezien het voorgaande stelt het college in het bestreden besluit terecht dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor is eisers draagkracht niet vast te stellen, zodat ook eisers recht op bijzondere bijstand niet is vast te stellen.
Kan eiser aanspraak maken op vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar?
5.13.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het in bezwaar bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5.14.
Gelet hierop ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het college bij het bestreden besluit het primaire besluit heeft herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. In dat geval zou het college immers, zoals eiser betoogt, bij het bestreden besluit ten onrechte niet de door eiser in de bezwaarfase gemaakte proceskosten aan hem hebben vergoed.
5.15.
De rechtbank stelt vast dat het college bij het primaire besluit de draagkracht van eiser heeft gebaseerd op een schatting omdat de periode waarover eisers draagkracht moet worden berekend, 13 juli 2021 tot en met 12 juli 2022, op dat moment nog niet was verstreken. Het college kon daarom niet beschikken over gegevens over eisers feitelijke draagkracht in deze periode. Door het verstrijken van de tijd hoefde het college bij zijn heroverweging in het bestreden besluit zich niet langer te baseren op een schatting van eisers draagkracht, maar kon hij inmiddels uitgaan van de feitelijke draagkracht in deze periode. Om die reden heeft het college de eerdere schatting verlaten en onderzoek gedaan naar eisers feitelijke draagkracht in die periode. Vervolgens heeft het college na dit onderzoek geconcludeerd dat eiser ondanks verzoek daartoe niet de bewijsstukken heeft verstrekt die nodig zijn voor de draagkrachtberekening. Daarom heeft het college bij het bestreden besluit zich op het standpunt gesteld dat het recht op bijzondere bijstand niet is vast te stellen. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand daarbij gehandhaafd onder aanpassing van de motivering.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is onder die omstandigheden geen sprake van een herroeping van het primaire besluit. De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand is immers bij het bestreden besluit in stand gebleven. Dat het college tijdens de hoorzitting en de zitting bij de rechtbank heeft erkend dat de schatting in het primaire besluit ten onrechte was gebaseerd op bankafschriften en dat de schatting ook al op dat moment had moeten worden gebaseerd op gegevens in de online gokaccounts, maakt dit niet anders. Deze constatering heeft immers niet geresulteerd in een herroeping van het primaire besluit. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De bestuurlijke dwangsom
5.17.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat er inmiddels door het college een dwangsombesluit is genomen. Daarop heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. Gelet hierop behoeft deze beroepsgrond geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering niet is vast te stellen. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, voorzitter, en mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.