Uitspraak
22.767 WLZ
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 februari 2020 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) dat aan betrokkene was verleend op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). Betrokkene, geboren in 1980 en met het downsyndroom, had een pgb ontvangen waarmee zorg was ingekocht bij een thuiszorgorganisatie. Het zorgkantoor had het pgb herzien en lager vastgesteld, en een bedrag van € 36.208,89 teruggevorderd wegens onverschuldigd betaald pgb. De rechtbank had het zorgkantoor in het ongelijk gesteld, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat het zorgkantoor terecht de goede trouw van de budgethouder niet in de belangenafweging had betrokken bij de lagere vaststelling van het pgb. De Raad concludeerde dat de belangenafweging van het zorgkantoor niet tot een onevenredige uitkomst leidde voor betrokkene, en dat het zorgkantoor bevoegd was tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de budgethouder voor de nakoming van de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden, ook wanneer een gewaarborgde hulp is ingeschakeld.