ECLI:NL:CRVB:2025:228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23/1687 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg voor de jaren 2017 en 2018

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 januari 2025 uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van het persoonsgebonden budget (pgb) van betrokkene, verleend op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor de jaren 2017 en 2018. Betrokkene, geboren in 1992 en met een verstandelijke beperking, had een pgb ontvangen voor zorg, maar het zorgkantoor, Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V., heeft besloten om dit pgb in te trekken en het onverschuldigd betaalde bedrag terug te vorderen. Dit besluit volgde na een strafrechtelijk onderzoek naar mogelijke fraude door de zorgaanbieder, [naam B.V.], die meer zorg zou hebben gedeclareerd dan daadwerkelijk geleverd.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het besluit van het zorgkantoor vernietigd, maar het zorgkantoor ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de intrekking van het pgb tot een onevenredige uitkomst leidde voor betrokkene. De Raad benadrukte dat de bescherming van budgethouders te goeder trouw in beginsel plaatsvindt bij de civiele rechter en dat de goede trouw van de budgethouder niet in de belangenafweging bij de intrekking en terugvordering van het pgb betrokken hoeft te worden.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waardoor de intrekking en terugvordering van het pgb in stand blijft. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van budgethouders en de rol van zorgkantoren in het toezicht op de besteding van pgb-gelden.

Uitspraak

23/1687 WLZ
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023, 21/143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Aan betrokkene is op grond van de Wlz meerdere jaren een pgb verleend. In deze zaak gaat het om de vraag of het zorgkantoor mocht overgaan tot intrekking van de verlening en terugvordering van het pgb van betrokkene. Anders dan de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend, onder verwijzing naar zijn recente rechtspraak in soortgelijke zaken.

PROCESVERLOOP

Het zorgkantoor heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 december 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1992, heeft een verstandelijke beperking en is geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor heeft aan betrokkene voor de realisering van deze zorg een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor de jaren 2015 tot en met 2018. Uit dit pgb zijn, voor zover van belang, betalingen gedaan aan [naam B.V.] ( [naam B.V.] ).
1.2.
Met besluiten van 9 augustus 2016 en 20 mei 2017 heeft het zorgkantoor het pgb over de jaren 2015 en 2016 vastgesteld op de som van de bedragen die de Sociale Verzekeringsbank heeft uitbetaald aan de zorgverleners van betrokkene.
1.3.
In 2018 is strafrechtelijk onderzoek gedaan naar mogelijke pgb-fraude bij [naam B.V.] , inhoudende dat [naam B.V.] meer zorg heeft gedeclareerd dan zij aan haar cliënten heeft geleverd. Enkele verdachten zijn hiervoor strafrechtelijk veroordeeld. Het zorgkantoor heeft ook eigen onderzoek gedaan naar de besteding van pgb-gelden bij [naam B.V.] , onder meer door betrokkene.
1.4.
Met een besluit van 19 juli 2018 heeft het zorgkantoor de verlening en, voor zover aanwezig, de vaststelling van het pgb vanaf 12 maart 2015 ingetrokken en het hierdoor onverschuldigd betaalde pgb van betrokkene teruggevorderd. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.5.
Met een besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het zorgkantoor handhaaft de intrekking van de vaststelling voor de jaren 2015 en 2016 niet, zodat de subsidievaststelling voor die jaren alsnog in stand blijft. Het zorgkantoor blijft echter bij de intrekking van de verlening voor de jaren 2017 en 2018. Het zorgkantoor heeft hieraan ten grondslag gelegd dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Het totale bedrag aan onverschuldigd betaald pgb dat van betrokkene wordt teruggevorderd is gewijzigd in € 58.876,63.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het besluit van 19 juli 2018 herroepen. De rechtbank heeft het volgende overwogen. Het zorgkantoor was bevoegd het voor de jaren 2017 en 2018 verleende pgb in te trekken, maar de uitoefening van die bevoegdheid leidt hier tot een voor betrokkene onevenredige uitkomst. Daarbij overweegt de rechtbank dat, anders dan uit de rechtspraak van de Raad volgt, de bescherming van kwetsbare budgethouders te goeder trouw, zoals betrokkene, moet worden geplaatst in het kader van de intrekking en de terugvordering van het pgb. Doordat de intrekking geen stand houdt, kan ook de terugvordering niet in stand blijven.
Het standpunt van het zorgkantoor
3. Het zorgkantoor heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Het zorgkantoor heeft onder meer aangevoerd dat de aangevallen uitspraak in strijd is met de rechtspraak van de Raad.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd en het besluit van 19 juli 2018 heeft herroepen. Hij doet dat aan de hand van wat het zorgkantoor in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
De vragen die in deze zaak aan de orde zijn heeft de Raad al beantwoord in zijn uitspraken van 23 november 2022 en 15 november 2023. [1] Uit die uitspraken volgt dat de bescherming van budgethouders te goeder trouw in beginsel plaatsvindt bij de invordering van onverschuldigd gedane betalingen bij de civiele rechter. Dit heeft tot gevolg dat de (mate van) verwijtbaarheid in een procedure bij de bestuursrechter over de intrekking van een verleningsbeschikking en de terugvordering van pgb geen rol speelt. Er is geen aanleiding om in deze zaak hierover anders te oordelen. Het hoger beroep van het zorgkantoor slaagt dan ook.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is geoordeeld, heeft het zorgkantoor in het bestreden besluit terecht de goede trouw van de budgethouder niet in de belangenafweging bij de intrekking en terugvordering van het pgb betrokken.
4.3.
Verder is niet gebleken dat de door het zorgkantoor verrichte belangenafweging tot een onevenredige uitkomst leidt voor betrokkene. Wat betrokkene in beroep hierover heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

4.4.
De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, voor zover aangevochten en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2025.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) C.C.M. van ‘t Hol