1.3.Het zorgkantoor heeft bij besluit van 19 december 2017, gehandhaafd bij besluit van
19 april 2018 (bestreden besluit), de verleningsbeschikking van 9 februari 2017 gewijzigd in die zin dat het pgb wordt verleend tot 27 september 2017 en de verleningsbeschikking van
14 december 2017 ingetrokken. Het zorgkantoor heeft hieraan, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de verplichtingen behorende bij het pgb. Op basis van de beschikbare informatie kan namelijk niet worden geconstateerd dat met het pgb Wlz-zorg en kwalitatief verantwoorde zorg is ingekocht. Hierbij heeft het zorgkantoor van belang geacht dat niet alle gevraagde informatie is aangeleverd, zodat niet inzichtelijk is wanneer welke zorg door wie is geleverd. Appellante heeft geen onderliggende stukken van de declaraties ingediend, terwijl zij verplicht is informatie over het pgb aan te leveren. Ook is geconstateerd dat er meerdere tegenstrijdigheden staan in de informatie die wel is aangeleverd. Ten slotte heeft het zorgkantoor zich op het standpunt gesteld dat het maatschappelijk belang dat het zorgkantoor vertegenwoordigt zwaarder weegt dan het individuele belang van appellante.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat de verantwoording van de besteding van het pgb tot de eigen verantwoordelijkheid van appellante behoort, ook al heeft zij het beheer van het pgb volledig uitbesteed. Appellante heeft niet duidelijk gemaakt wie, wanneer, welke zorg heeft geleverd. Appellante heeft daarom niet aan haar informatieplicht voldaan. De rechtbank heeft verder de overwegingen die het zorgkantoor tot de gemaakte belangenafweging hebben gebracht, onderschreven. Dit betekent dat het zorgkantoor van de bevoegdheid tot intrekking en wijziging van de verleningsbeschikkingen gebruik heeft mogen maken.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft hierbij, kort samengevat, betoogd dat zowel het zorgkantoor als de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat een grondslag bestaat voor wijziging en intrekking van de verleningsbeschikkingen. Zij is van mening dat zij alle beschikbare informatie heeft aangeleverd en aan alle verzoeken van het zorgkantoor heeft voldaan. Zij betwist dat verschillen bestaan tussen de zorgbeschrijving en de geleverde zorg. Appellante heeft verder betoogd dat zij te goeder trouw heeft gehandeld en dat het zorgkantoor dit aspect zwaarder had moeten laten wegen in de belangenafweging.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Artikel 1.1.1 van de Wlz bepaalt, voor zover van belang, dat onder pgb wordt verstaan een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen.
4.1.2.Artikel 3.3.1, eerste lid, van de Wlz bepaalt, voor zover van belang, dat de verzekerde die recht heeft op zorg, ervoor kan kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een pgb.
4.1.3.Artikel 3.3.3, eerste lid, van de Wlz bepaalt, voor zover van belang, dat het zorgkantoor op aanvraag van de verzekerde een pgb verleent waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g.
4.1.4.Artikel 5.18 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) bepaalt, voor zover van belang, dat bij de verlening van het pgb de verzekerde in ieder geval de volgende verplichtingen worden opgelegd:
a. de verzekerde gebruikt het pgb uitsluitend voor het doen betalen door de Sociale verzekeringsbank van zorg als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid;
b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;
c. de verzekerde past een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld aan indien van enige verandering in de daarin opgenomen feiten sprake is en
g. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het pgb.
4.1.5.Artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rlz bepaalt dat het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan intrekken of wijzigen met ingang van de dag waarop de verzekerde, of de derde die aan de verzekerde gewaarborgde hulp biedt, de opgelegde verplichtingen niet nakomt of niet langer voldoet aan de voorwaarden of verleningsgrond van het pgb of aan de eisen van gewaarborgde hulp.