Uitspraak
18.3864 AKW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
totaal € 172,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de woonplaats van appellante, een migrerende burger van de Europese Unie, in relatie tot haar recht op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, geboren in 1983, keerde op 22 januari 2017 met haar jongste kind terug naar Nederland na een periode van verblijf in Spanje. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar aanvraag voor kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2017 afgewezen, omdat zij volgens de Svb geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had op de relevante peildata. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, hoewel zij een onjuist toetsingskader heeft toegepast.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante Europese verordeningen, namelijk Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009. De Raad concludeert dat appellante op de peildatum van 1 april 2017 nog geen woonplaats in Nederland had, aangezien haar oudste kinderen nog in Spanje verbleven en er geen aanwijzingen waren dat haar verblijf in Nederland bestendig was. Pas op 10 juli 2017, toen de zorgverzekering voor haar kinderen werd afgesloten, kan worden vastgesteld dat appellante haar woonplaats naar Nederland heeft verlegd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelt dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellante niet als verzekerde voor de AKW kan worden aangemerkt op de peildata van het tweede en derde kwartaal van 2017. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in beroep en hoger beroep zijn gemaakt, tot een totaalbedrag van € 2.136,-.