ECLI:NL:RBZWB:2024:1679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB-23_9004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van recht op kinderbijslag voor eiseres met Hongaarse nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, een Hongaarse, tegen de herziening en intrekking van haar recht op kinderbijslag beoordeeld. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had op 24 november 2022 besloten om het recht van eiseres op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2022 te herzien en in te trekken, omdat zij volgens de SVB vanaf 25 december 2021 niet meer in Nederland werkte. Eiseres had bezwaar gemaakt, dat door de SVB op 26 juni 2023 gedeeltelijk gegrond werd verklaard, maar haar recht op kinderbijslag werd herzien en ingetrokken vanaf het tweede kwartaal van 2022.

De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat eiseres op de peildatum, 1 april 2022, geen woonplaats in Nederland had. Eiseres verbleef in Nederland voor werk, maar haar dochter woonde in Hongarije en zij had geen zelfstandige woonruimte in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht heeft vastgesteld dat de Nederlandse wetgeving niet op eiseres van toepassing was, omdat zij op de peildatum niet verzekerd was voor de Algemene kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor de beslissing van de SVB om het recht op kinderbijslag te herzien en in te trekken standhoudt. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.A. Remport Urban),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht(de SVB), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en intrekking van haar recht op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2022.
1.1.
Met het besluit van 24 november 2022 heeft de SVB het recht van eiseres op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2022 herzien en ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 juni 2023 heeft de SVB het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De SVB heeft aan eiseres kinderbijslag toegekend voor het eerste kwartaal van 2022 en haar recht op kinderbijslag herzien en ingetrokken vanaf het tweede kwartaal van 2022.
1.3.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, en mr. P.C.A. Buskens namens de SVB.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is Hongaarse. Zij verbleef in Nederland sinds 1 februari 2021 en werkte op basis van een uitzendovereenkomst in Nederland. Haar dochter [de dochter] (15 jaar) woont samen met de moeder van eiseres in het huis van eiseres in Hongarije. De SVB heeft bij besluit van 16 juni 2022 aan eiseres kinderbijslag toegekend voor [de dochter] met ingang van februari 2021, omdat zij vanaf die datum in Nederland werkt.
Bij besluit van 24 november 2022 heeft de SVB het recht van eiseres op kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal van 2022 herzien en ingetrokken. Daaraan heeft de SVB ten grondslag gelegd dat eiseres vanaf 25 december 2021 niet meer werkt in Nederland en daarom geen recht meer heeft op kinderbijslag.
Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 26 juni 2023 gegrond verklaard. De SVB heeft aan eiseres kinderbijslag toegekend voor het eerste kwartaal van 2022. Haar uitzendcontract liep namelijk tot 2 januari 2022, waardoor zij op de eerste dag van het kwartaal verzekerd was op grond van werken. Eiseres heeft recht op kinderbijslag voor het gehele eerste kwartaal, omdat zij niet in een ander land werkzaam was en geen Hongaarse kinderbijslag kreeg. Daarnaast heeft de SVB het recht van eiseres op kinderbijslag herzien en ingetrokken vanaf het tweede kwartaal van 2022, omdat zij volgens de SVB op 1 april 2022 niet woonachtig en ook niet werkzaam was in Nederland. Dit beroep is gericht tegen de beslissing op bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de SVB terecht het recht van eiseres op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2022 heeft herzien en ingetrokken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de toekenning van kinderbijslag voor het eerste kwartaal 2022. Daarom blijft dit deel van de beslissing op bezwaar buiten de beoordeling.
4. Het beroep van eiseres slaagt niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat zij ook na het eerste kwartaal 2022 in Nederland verbleef en probeerde te herstellen van een verkeersongeval op 20 januari 2022. Zij had in deze periode weliswaar geen werk, maar zij meent recht te hebben op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Daarover loopt nog een procedure bij het UWV. Zodra zij een ZW-uitkering krijgt toegekend, heeft zij met terugwerkende kracht voldoende binding met Nederland om ook recht te hebben op kinderbijslag, zo stelt eiseres.
Beoordeling rechtbank
6.1.
Recht op kinderbijslag voor een kind heeft degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is en voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7 van de Algemene kinderbijslagwet (AKW). [1] Voor het recht op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2022 zijn dus de omstandigheden van belang op de 1e dag van het tweede kwartaal van 2022, zijnde 1 april 2022 (de peildatum).
6.2.
Eiseres kan alleen voor de AKW verzekerd zijn geweest als op de peildatum de Nederlandse wetgeving op haar van toepassing was. Omdat eiseres zich als migrerend burger van de Europese Unie in een grensoverschrijdende situatie bevond, is de Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) op haar situatie van toepassing. Kort gezegd zou de Nederlandse wetgeving op eiseres van toepassing zijn gebleven als zij op de peildatum werk in loondienst of anders dan in loondienst werk verrichtte, dan wel als Nederland kan worden aangemerkt als woonland van eiseres. [2] Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op de peildatum niet in loondienst of anders dan in loondienst werk verrichtte. Beoordeeld moet worden of eiseres op de peildatum woonplaats had in Nederland, of in Hongarije met slechts een tijdelijke verblijfplaats in Nederland.
6.3.
Ingevolge artikel 1, sub j en sub k, van de Vo 883/2004 wordt onder woonplaats verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Onder verblijfplaats wordt verstaan de tijdelijke verblijfplaats. Beide begrippen hebben een autonome, communautaire betekenis.
6.4.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [3] wordt met het begrip “woonplaats” binnen de toepassing van de Vo 883/2004 en de eerdere Verordening (EEG) nr. 1408/71 gedoeld op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. In het bijzonder dient te worden gelet op de gezinssituatie van de betrokkene, de redenen waarom hij naar een ander land is gegaan, de duur en bestendigheid van zijn verblijf aldaar, of hij een vaste werkkring heeft, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Het begrip woonplaats in een lidstaat sluit niet uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijfplaats in een andere lidstaat heeft. [4] Een persoon kan in de zin van deze Verordeningen echter slechts in één lidstaat woonplaats hebben. [5] De SVB heeft in dit kader beleid ontwikkeld, te weten de beleidsregel SB1022.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres op de peildatum het centrum van haar belangen en dus haar woonplaats in Hongarije had. Daartoe is meegewogen dat eiseres naar Nederland gekomen is voor werk. Haar dochter woont bij de moeder van eiseres in Hongarije. Eiseres onderhoudt een voortdurende band met haar gezin door 7 x per week contact met haar dochter te hebben en iedere 6 tot 8 weken terug te gaan naar haar dochter. In Nederland wonen slechts enkele vrienden van de vader van eiseres, maar geen familieleden. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij op 1 april 2022 niet in Nederland verbleef, dat zij hier geen zelfstandige woonruimte had en dat zij was uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) met een vervolgadres in Hongarije. Zij onderging in Hongarije medische behandelingen. Haar familie in Hongarije heeft haar rond de peildatum financieel onderhouden en doet dat nog steeds. Eiseres onderhoudt haar dochter in Hongarije. Daarnaast is meegewogen dat eiseres zich volgens de SVB eerst op 10 februari 2023 weer heeft ingeschreven in de BRP met een adres in Nederland. Zij heeft momenteel gratis onderdak bij haar vriend, die haar ook financieel ondersteunt. Uit het voorgaande volgt dat de band van eiseres met Hongarije op de peildatum sterker was dan die met Nederland. Het enkele gegeven dat eiseres in Nederland een zorgverzekering betaalt, is onvoldoende om anders te oordelen. Ook de grond van eiseres dat zij voldoende band met Nederland zal hebben als ze een ZW-uitkering heeft, kan haar niet baten, omdat niet gebleken is dat zij recht heeft op een ZW-uitkering.
6.6.
Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat eiseres op de peildatum geen woonplaats had in Nederland. De Nederlandse wetgeving was daarom niet op eiseres van toepassing en zij is terecht niet als verzekerde voor de AKW aangemerkt. De SVB heeft op goede gronden het recht van eiseres op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2022 herzien en ingetrokken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot herziening en intrekking van het recht van eiseres op kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal 2022 standhoudt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 13 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004)
Artikel 1
Definities
Voor de toepassing van deze verordening:
a. a) worden onder "werkzaamheden in loondienst" verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
b) worden onder "werkzaamheden anders dan in loondienst" verstaan werkzaamheden of daarmee gelijkgestelde situaties die als zodanig worden beschouwd voor de toepassing van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die werkzaamheden worden verricht, of waar die gelijkgestelde situaties zich voordoen;
(…)
j) wordt onder ‘woonplaats’ verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen;
k) wordt onder ‘verblijfplaats’ verstaan de tijdelijke verblijfplaats;
(…)
Artikel 11
Algemene regels
1. Degenen op wie deze verordening van toepassing is, zijn slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
2. Voor de toepassing van deze titel worden de personen die een uitkering ontvangen omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als personen die die werkzaamheid verrichten. Deze regel geldt niet voor uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of aan nabestaanden, prestaties in verband met arbeidsongevallen en beroepsziekten, of prestaties bij ziekte voor behandeling voor onbepaalde tijd.
3. Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:
a. a) geldt voor degene die werkzaamheden al dan niet in loondienst verricht in een lidstaat,
de wetgeving van die lidstaat;
(…)
e) geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van
toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere
bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving
van een of meer andere lidstaten.
Algemene kinderbijslagwet (AKW)
Artikel 6, eerste lid
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 7, eerste lid
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
Artikel 11
1. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is.
2. Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.
SVB Beleidsregels
Ingezetene / wonen (SB1022)
Op basis van artikel 6, eerste lid, onder a van de AOW en AKW, artikel 13, eerste lid, onder a van de Anw en artikel 2.1.1, eerste lid, onder a van de Wlz is een ingezetene verplicht verzekerd, tenzij hij niet onvoorwaardelijk tot Nederland is toegelaten of sprake is van één van de uitzonderingen opgesomd in KB 746. Ingezetene is degene die in Nederland woont (artikel 2 AOW en AKW, artikel 6 Anw en artikel 1.2.1 Wlz). Waar iemand woont of waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 3 AOW en AKW, artikel 7 Anw en artikel 1.2.2 Wlz).
Bij de beoordeling van het ingezetenschap steunt de SVB in de praktijk sterk op de basisregistratie personen (BRP). De SVB kan echter periodes van ingezetenschap aannemen die afwijken van de BRP-indicatie. De SVB verricht nader onderzoek als zij over aanwijzingen beschikt die duiden op een van de BRP-indicatie afwijkende situatie of wanneer de betrokkene daar uitdrukkelijk om verzoekt. Daarbij hanteert de SVB het volgende beleid, dat is ontwikkeld op grond van omvangrijke jurisprudentie.
Een persoon wordt geacht in Nederland te wonen als tussen hem en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Of sprake is van zulk een band, moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval (HR 21 januari 2011 en HR 4 maart 2011). Objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen; er wordt niet beslist op basis van één factor, het onderlinge verband van factoren is doorslaggevend.
Uit de jurisprudentie blijkt voorts dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn. De intentie dient echter te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Op de intentie van een betrokkene wordt geen acht geslagen als deze niet objectief kan worden vastgesteld. Evenmin komt aan de intentie enig belang toe als deze niet kan worden verwezenlijkt. Het enkele voornemen zich in Nederland te vestigen vormt op zichzelf nimmer een afdoende omstandigheid voor het aannemen van ingezetenschap (HR 17 januari 1996).
Een factor waarop de SVB in het bijzonder acht slaat is de duurzaamheid van het verblijf in Nederland of elders. De SVB past naar analogie de beleidsregels toe ten aanzien van het verlies van ingezetenschap na vertrek uit Nederland (zie SB1027 over einde verplichte verzekering na vertrek uit Nederland).
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 volgt dat de mogelijkheid bestaat dat iemand volgens de maatstaven van de toepasselijke bepalingen uit de AOW, de Anw en de AKW zowel in Nederland als in een ander land woont, al zal dat zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2013 in de zaak Wencel blijkt echter dat de mogelijkheid om in twee landen te wonen zich niet voordoet bij toepassing van het Unierecht. Het Hof heeft in dat verband verklaard dat, wanneer de rechtspositie van een persoon kan vallen onder de wetgeving van meerdere lidstaten, het begrip 'lidstaat waar een persoon woont' doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. Bij toepassing van het Unierecht geeft de SVB daarom onverkorte toepassing aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de daaraan ontleende criteria neergelegd in artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009.

Voetnoten

1.Artikel 11, eerste en tweede lid, van de AKW.
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1048, en van 3 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:409.
3.Vergelijk de arresten Di Paolo van 17 februari 1977, C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999,
4.Artikel 11, eerste en derde lid, aanhef en onder e, van de Vo 883/2004.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 april 2017, ECLI:NL:2017:1352.