BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 juni 2018 voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2018 ongegrond is verklaard;
- herroept het besluit van 16 januari 2018;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 14 juni 2018;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.223,89;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en J.P.M. Zeijen en A. van Gijzen als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e van de WW luidt:
1. Geen recht op uitkering heeft de werknemer die:
e. buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie; (…)
Artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a van de WW luidt:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering; (…)
Artikel 25, eerste lid, van de WW luidt:
1. De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van toepassing is.
Artikel 27a, eerste lid, van de WW luidt:
1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 25, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 25, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtreding niet opzettelijk is begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 36, eerste lid, van de WW luidt:
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. Indien de uitkering, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de werkgever wordt teruggevorderd, kan deze het teruggevorderde bedrag niet verhalen op de werknemer.
Artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 luidt:
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Artikel 11 van Vo 987/2009 luidt:
1. Indien tussen de organen van twee of meer lidstaten een verschil van mening bestaat over de vaststelling van de woonplaats van een persoon op wie de basisverordening van toepassing is, stellen deze organen in onderlinge overeenstemming het centrum van de belangen van de
betrokkene vast op basis van een algemene beoordeling van alle beschikbare informatie met
betrekking tot relevante feiten. Hiertoe behoren onder meer, in voorkomend geval:
a. a) de duur en de continuïteit van de aanwezigheid op het grondgebied van de betrokken lidstaten;
b) de persoonlijke situatie van de betrokkene, waaronder:
i. i) de aard en de specifieke kenmerken van de uitgeoefende werkzaamheden, met name de plaats waar deze gewoonlijk worden uitgeoefend, het stabiele karakter van de werkzaamheden of de duur van een arbeidsovereenkomst;
ii) de gezinssituatie en de familiebanden;
iii) de uitoefening van onbezoldigde werkzaamheden;
iv) in het geval van studenten, de bron van hun inkomsten;
v) de huisvestingssituatie, met name hoe permanent deze is;
vi) de lidstaat waar de betrokkene geacht wordt te wonen voor belastingdoeleinden.
2. Indien de organen het na afweging van de in lid 1 genoemde, op relevante feiten gebaseerde criteria niet eens kunnen worden, wordt de intentie van de betrokkene, zoals deze blijkt uit de feiten en omstandigheden, met name de redenen om te verhuizen, voor de vaststelling van zijn woonplaats als doorslaggevend beschouwd.
Artikel 64 van Vo 883/2004 luidt:
1. De volledig werkloze die voldoet aan de bij de wetgeving van de bevoegde lidstaat gestelde voorwaarden om recht te hebben op uitkeringen die zich naar een andere lidstaat begeeft om daar werk te zoeken, behoudt het recht op werkloosheidsuitkering onder de hieronder aangegeven voorwaarden en beperkingen:
a. a) vóór vertrek dient de werkloze gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven te zijn geweest en ter beschikking van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde lidstaat te zijn gebleven. De bevoegde diensten of organen kunnen hem evenwel toestemming geven vóór het verstrijken van deze termijn te vertrekken;
b) de werkloze dient zich als werkzoekende in te schrijven bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waar hij heen is gegaan, zich te onderwerpen aan de daar georganiseerde controle en zich aan de voorwaarden krachtens de wetgeving van die lidstaat te houden. Deze voorwaarde wordt als vervuld beschouwd voor het tijdvak dat aan de inschrijving voorafgaat, indien de inschrijving plaatsvindt binnen zeven dagen na de datum waarop hij niet meer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die hij heeft verlaten. In uitzonderingsgevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen;
c) het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf de datum waarop de werkloze niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die hij heeft verlaten, zonder dat de totale duur waarover uitkering wordt verleend, de totale duur mag overschrijden waarover hij krachtens de wetgeving van bedoelde lidstaat recht op uitkering heeft. De periode van drie maanden kan door de bevoegde dienst of het bevoegde orgaan tot maximaal zes maanden worden verlengd;
d) de uitkering wordt door en voor rekening van het bevoegde orgaan verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Artikel 55 van Vo 987/2009 luidt:
1. Om in aanmerking te komen voor toepassing van artikel 64 of artikel 65 bis van de basisverordening stelt de werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft, het bevoegde orgaan daarvan vóór zijn vertrek in kennis en verzoekt hij dit orgaan om een document waaruit blijkt dat hij recht blijft houden op de uitkering onder de in artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening vastgestelde voorwaarden.
Dit orgaan informeert de betrokkene over de verplichtingen die op hem rusten, en verstrekt hem het document, waarin met name worden vermeld:
a. a) de datum met ingang waarvan de werkloze niet langer ter beschikking staat van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde staat;
b) de overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening toegestane termijn voor de inschrijving als werkzoekende in de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven;
c) het maximumtijdvak gedurende welk het recht op uitkeringen kan worden behouden overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder c), van de basisverordening;
d) de omstandigheden die het recht op uitkeringen kunnen beïnvloeden.
2. De werkloze schrijft zich overeenkomstig artikel 64, lid 1, onder b), van de basisverordening in als werkzoekende bij de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen hij zich begeeft, en verstrekt het orgaan van deze lidstaat het in lid 1 bedoelde document. Indien hij overeenkomstig lid 1 het bevoegde orgaan heeft geïnformeerd, maar het document niet heeft verstrekt, wordt door het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, de nodige informatie ingewonnen bij het bevoegde orgaan.
3. De diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven om daar werk te zoeken, informeren de werkloze over zijn verplichtingen.
4. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, zendt het bevoegde orgaan onmiddellijk een document met de datum van inschrijving van de werkloze bij de diensten voor arbeidsvoorziening en zijn nieuwe adres.
Indien zich in het tijdvak dat de werkloze recht heeft op behoud van zijn uitkering, een omstandigheid voordoet die het recht op uitkering kan beïnvloeden, zendt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven aan het bevoegde orgaan en aan de betrokkene onmiddellijk een document met de desbetreffende informatie.
Op verzoek van het bevoegde orgaan verstrekt het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven elke maand relevante informatie over het verdere verloop van diens situatie, met name of deze nog steeds is ingeschreven bij de diensten voor arbeidsvoorziening en of hij zich houdt aan de georganiseerde controleprocedures.
5. Het orgaan van de lidstaat waarheen de werkloze zich heeft begeven, voert de controles uit of laat deze uitvoeren alsof het een werkloze betrof die uitkeringen ontvangt op grond van de door dit orgaan toegepaste wetgeving. In voorkomend geval stelt het bevoegde orgaan onmiddellijk in kennis wanneer een omstandigheid als bedoeld in lid 1, onder d), zich voordoet.
6. De bevoegde autoriteiten of de bevoegde organen van twee of meer lidstaten kunnen onderling specifieke procedures en termijnen voor het verder volgen van de situatie van de werkloze overeenkomen, alsmede andere maatregelen om het zoeken van werk door werklozen die zich op grond van artikel 64 van de basisverordening naar een van deze lidstaten begeven, te stimuleren.
7. De leden 2 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de onder artikel 65 bis, lid 3, van de basisverordening vallende situatie.