ECLI:NL:CRVB:2020:2748
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het Nederlandse socialezekerheidsrecht op rijnvarenden en de Rijnvarendenovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het Nederlandse socialezekerheidsrecht op een rijnvarende. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat op de betrokkene het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing was en A1-verklaringen had afgegeven voor de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 december 2012. Betrokkene was van mening dat de Luxemburgse socialezekerheidswetgeving van toepassing had moeten zijn en dat de Svb de procedurevoorschriften van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 987/2009 niet had gevolgd. De rechtbank Rotterdam had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van de Svb vernietigd.
In hoger beroep heeft de Svb betoogd dat de procedurevoorschriften van artikel 16 niet van toepassing zijn, omdat de Rijnvarendenovereenkomst van toepassing is. De Hoge Raad had eerder overwogen dat de Rijnvarendenovereenkomst een afwijking vormt van de aanwijsregels van de Europese verordeningen. De Centrale Raad van Beroep heeft zich aangesloten bij deze overwegingen van de Hoge Raad en geconcludeerd dat de Svb terecht de Nederlandse socialezekerheidswetgeving heeft toegepast. De Raad heeft het hoger beroep van de Svb gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd, waarbij het beroep van betrokkene ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.