Uitspraak
18.4774 AOW, 18/4785 AOW, 19/628 AOW, 19/629 AOW
OVERWEGINGEN
1 april 2012 beoordeeld aan de hand van, en onder verwijzing naar, artikel 11, tweede lid, van het Rijnvarendenverdrag [3] . De periode vanaf 1 april 2012 is door de Svb beoordeeld aan de hand van, en onder verwijzing naar, artikel 4, tweede lid, van de Rijnvarendenovereenkomst [4] .
1 april 2012 heeft vastgesteld op grond van het Rijnvarendenverdrag. Daarbij heeft de Svb gewezen op de motivering van bestreden besluit 1.
Zwitserland is in augustus 2012, met terugwerkende kracht tot 1 april 2012, toegetreden tot de Rijnvarendenovereenkomst.
Er was op 23 juli 2020 nog geen sprake van een overschrijding van de hierna onder 6.2 aangeduide termijn van vier jaar en die was, uitgaande van de in artikel 8:66 van de Awb [10] opgenomen termijn voor het doen van uitspraak, ook niet te voorzien. Daarom was er voor appellant geen reden om over de duur van de procedure te klagen. Wegens genoemde specifieke omstandigheden is er aanleiding om in dit geval ambtshalve te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en om, eveneens ambtshalve, een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. [11]
BESLISSING
-verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 alsnog volledig ongegrond;
-veroordeelt de Staat tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-.