Uitspraak
20.936 AOW
mr. A. Marijnissen en mr. A.P. van den Berg.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepasselijkheid van de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op een appellant die als Rijnvarende heeft gewerkt. De appellant heeft van 1 januari 2010 tot en met 31 oktober 2014 op een binnenvaartschip gewerkt dat eigendom was van een Nederlandse eigenaar, maar waarvoor geen Rijnvaartverklaring was afgegeven. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing was, wat door de appellant werd betwist. Hij stelde dat de Luxemburgse wetgeving van toepassing moest zijn, omdat hij op de loonlijst stond van een Luxemburgse onderneming. De Raad overwoog dat de Svb gebonden is aan de dwingendrechtelijke conflictregels van het Rijnvarendenverdrag en dat er geen bewijs was dat de exploitatie van het schip niet door de Nederlandse eigenaar plaatsvond. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de Svb terecht de Nederlandse socialezekerheidswetgeving had gehandhaafd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 oktober 2021.