Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de Svb), verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Regelgeving
Beoordeling door de rechtbank
“De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat de Svb bij de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving ook afwijking van de conflictregels op individuele basis op grond van artikel 16, eerste lid, van de Basisverordening moet overwegen als hiertoe geen verzoek voorligt. Bij de vaststelling van de toepasselijke wetgeving is de Svb gebonden aan het eenvormige stelsel van conflictregels zoals opgenomen in de artikelen 11 tot en met 15 van de Basisverordening, en, in geval van Rijnvarenden, in de Rijnvarendenovereenkomst. Op de Svb rust niet de rechtsplicht om in individuele gevallen na te gaan of de wetgeving die volgens deze conflictregels op de betrokkene van toepassing is, in zijn geval het meest gunstig is en, als dat niet het geval is, te trachten in overleg met de andere betrokken lidstaat (lidstaten) tot aanwijzing van de wetgeving van een andere lidstaat te komen. Aanvaarding van dat standpunt zou ertoe leiden dat de in de Basisverordening (en in dit geval de Rijnvarendenovereenkomst) opgenomen dwingendrechtelijke conflictregels hun nuttig effect geheel of gedeeltelijk verliezen. Zoals de Raad vele malen heeft overwogen, bestaat voor de belanghebbende onder de werkingssfeer van deze conflictregels geen keuzerecht. Daar komt bij dat de Svb zonder onderliggend gemotiveerd verzoek de belangen bij het sluiten van een bijzondere overeenkomst op grond van artikel 16 van de Basisverordening niet kan overzien.”De rechtbank ziet geen reden om in het geval van eiser anders te oordelen.
Nu uw cliënt gedurende de periode 24 juli 2009 t/m 31 december 2009 zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd aan boord van een (binnenvaart)schip dat voorzien is van een Rijnvaartverklaring, dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt, waarvan de zetel van de onderneming van het (binnenvaart)schip zich in Nederland bevindt, ben ik van mening dat uw cliënt gedurende de periode 24 juli 2009 t/m 31 december 2009 verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen in Nederland.”Nu er over de periode na deze brief geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de (arbeids)situatie, diende eiser er naar het oordeel van de rechtbank er meer dan voorheen rekening mee te houden dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing was/bleef. Het feit dat deze brief van 2 februari 2012 afkomstig is van de Belastingdienst en niet van de Svb, dat het gaat om complexe regelgeving voor Rijnvarenden en dat er eerder wel geregulariseerd is, kan daar niet aan afdoen, aangezien in deze brief van 2 februari 2012 sprake is van concrete, gemotiveerde berichtgeving aan eiser over zijn verzekeringsplicht, zoals genoemd in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de CRvB. Voor wat betreft de periode 1 maart 2012 tot en met 30 april 2013, is de Svb er dan ook terecht vanuit gegaan dat eiser er meer dan voorheen rekening mee diende te houden dat hij verzekerd zal worden geacht voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving.
Conclusie
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover dat ziet op de afwijzing van eisers regularisatieverzoek over de periode van 1 januari 2010 tot 1 maart 2012;
- draagt de Svb op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.