ECLI:NL:CRVB:2018:2949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en de medische beperkingen van appellante in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 22 mei 2013 ziek meldde vanwege buikklachten, had in 2015 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 20 mei 2015 niet meer arbeidsongeschikt was, omdat zij met haar beperkingen de geselecteerde functies kon uitoefenen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling de medische informatie en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 september 2015 in ogenschouw genomen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de darmklachten van appellante bij het vaststellen van haar beperkingen. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de belastbaarheid van appellante niet was onderschat en dat de geselecteerde functies passend waren. Appellante had niet voldoende medische onderbouwing geleverd voor haar stelling dat zij meer beperkt was dan in de FML was vastgelegd.
De Raad concludeerde dat de rechtbank op zorgvuldige wijze had geoordeeld over de medische situatie van appellante en dat er geen strijd was met de relevante wetgeving. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.