Uitspraak
20 3395 WIA
PROCESVERLOOP
W.L.J. Weltevrede.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 2 mei 2017 ziek meldde vanwege rugklachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet WIA. Na een medisch onderzoek door het Uwv op 18 februari 2019, werd vastgesteld dat appellant slechts 2,41% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beslissing dat hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant per 30 april 2019 niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.