ECLI:NL:CRVB:2019:4181
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 december 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 1 september 2014 ziek meldde met lichamelijke en later psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de conclusie dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet ter discussie stonden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om aan de FML van de verzekeringsarts te twijfelen. Appellant had aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant en dat er geen medische onderbouwing was voor de gestelde urenbeperking.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De beslissing van de rechtbank om het beroep ongegrond te verklaren werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.