ECLI:NL:CRVB:2020:497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
17/6400 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante en de toekenning van WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv, die met ingang van 8 augustus 2016 is vastgesteld op minder dan 35%. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag rust en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. Appellante, die zich op 11 augustus 2014 ziek meldde, heeft diverse medische klachten, waaronder psychische klachten en fysieke klachten door een nekhernia en diabetes mellitus. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld en op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 14,10%. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat door de rechtbank is bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de FML onvoldoende recht doet aan haar klachten en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met alle door appellante beschreven klachten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, en dat haar MAVO-diploma gelijkgesteld kan worden met een VMBO-TL diploma. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.6400 WIA

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 augustus 2017, 16/7878 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.B. de Gooijer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur mr. G.J. Kruithof ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C. Steijgerwalt en vergezeld door haar echtgenoot en zoon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerker huishoudelijke verzorging voor 23,91 uur per week. Zij heeft zich op 11 augustus 2014 ziek gemeld wegens psychische en nek-, schouder en arm- en polsklachten. Voorts heeft zij lage rugklachten die uitstralen naar beide benen. Op 18 mei 2016 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Zij is op 15 juni 2016 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Uitgaande van een nekhernia en discopathie cervicaal, een carpaal tunnelsyndroom (CTS) en een depressieve episode heeft deze arts beperkingen vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 14,10%. Bij besluit van 12 juli 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 8 augustus 2016 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Bij besluit van 11 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juli 2016 ongegrond verklaard. Daaraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 september 2016 ten grondslag. Deze arts heeft op basis van de gronden in bezwaar, de medische stukken, waaronder de verkregen informatie van de behandelend sector, en de hoorzitting de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. In een rapport van 7 november 2016 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een functie laten vervallen en op basis van de resterende functies de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante onveranderd op minder dan 35% vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 28 juni 2016. Bij het vaststellen van de beperkingen hebben de verzekeringsartsen uitdrukkelijk de rug- en handklachten, de diabetes mellitus en de psychische klachten betrokken en daarvoor beperkingen vastgesteld. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat de diagnose fibromyalgie niet leidt tot meer beperkingen omdat in de FML al aanzienlijke beperkingen zijn neergelegd waardoor, gelet op de fysieke en psychische beperkingen, appellante alleen geschikt is voor lichte arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de door appellante in beroep overlegde medische informatie onvoldoende aanknopingspunten biedt om op de datum in geding meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van haar belastbaarheid dan het Uwv heeft gedaan. Tot slot heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante niet geschikt zijn. Bij rapporten van 27 december 2016 en 27 juni 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante met haar MAVO-diploma voldoet aan de opleidingseisen van de functies receptionist (SBC-code 315120) en archiefmedewerker (SBC-code 315132) nu het MAVO-diploma gelijk is te stellen met een VMBO-diploma theoretische leerweg.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de FML onvoldoende recht doet aan haar klachten en beperkingen. Onvoldoende gemotiveerd is waarom de verzekeringsarts ten opzichte van de beperkingen die door de bedrijfsarts op 29 januari 2016 zijn vastgesteld, minder beperkingen heeft vastgesteld terwijl hier slechts een tijdspanne van een paar maanden tussen ligt. Voorts zijn onvoldoende beperkingen vastgesteld voor de door een HNP op C4-5 en een beïnvloeding van de wortel op C6, veroorzaakte nek-, schouder- en rugklachten met uitstraling naar de armen en benen. Dat geldt ook voor de CTS beiderzijds. Als gevolg van de pijnklachten heeft appellante depressieve klachten ontwikkeld die in combinatie met slaapproblemen, tot geheugen- en concentratieproblemen hebben geleid en waarvoor ten onrechte geen beperkingen, onder meer geen urenbeperking vanwege energetische beperkingen, zijn vastgesteld. Ter ondersteuning van haar standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, heeft appellante een rapport van 11 december 2017 van verzekeringsarts G.J. Kruithof ingediend. Ter zitting heeft appellante meegedeeld dat zij diabeet is en dat zij door haar klachten nauwelijks tot zelfverzorging kan komen. Zij krijgt daarbij hulp van haar echtgenoot en zoons. Vanwege haar klachten kan appellante de geselecteerde functies niet vervullen. In de functie van receptionist (SBC-code 315120) en archiefmedewerker (SBC-code 315132) wordt een diploma VMBO-TL vereist. Appellante beschikt niet over dit diploma. Anders dan de rechtbank heeft appellante gesteld, kan haar (Surinaamse) MAVO-diploma niet gelijk gesteld worden met een VMBO-TL diploma. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1970) heeft zij betoogd dat het Uwv haar diploma op te lichtvaardige wijze heeft gelijkgesteld met het diploma VMBO-TL.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van 2 november 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het rapport van 27 juni 2017 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht met ingang van 8 augustus 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag rust en dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante correct heeft vastgesteld. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, met ondersteuning van het medisch rapport van Kruithof, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) met alle door appellante beschreven klachten rekening hebben gehouden. In het rapport van 28 juni 2016 heeft de verzekeringsarts inzichtelijk uiteengezet dat appellante als gevolg van een nekhernia en discopathie cervicaal, een carpaal tunnelsyndroom, diabetes mellitus en depressieve klachten beperkt is voor zware fysieke arbeid waarna deze arts beperkingen heeft vastgesteld in alle rubrieken van de FML. Daarbij heeft deze arts de medische informatie betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 20 september 2016, 21 december 2016 en 13 maart 2017 voldoende gereageerd op de door appellante ingebrachte medische informatie en heeft overtuigend gemotiveerd dat deze informatie niet leidt tot meer dan wel andere beperkingen in de FML. Evenmin volgt dit uit het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts/medisch adviseur Kruithof. Kruithof heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de medische informatie en de onderzoeksbevindingen zoals beschreven in het rapport van de verzekeringsarts van 28 juni 2016 geheel in lijn liggen met de door deze verzekeringsarts opgestelde FML. Gelet hierop is er geen reden voor de door appellante bepleite aanvullende beperkingen, waaronder een urenbeperking. Dat onvoldoende rekening is gehouden met de klachten als gevolg van diabetes mellitus, type 2, heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd. In dat verband wordt verwezen naar het rapport van 20 september 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waaruit blijkt dat appellante tijdens hoorzitting heeft meegedeeld dat de bloedsuikers redelijk onder controle zijn. Evenmin zijn er aanknopingspunten dat appellante als gevolg van haar psychische klachten dan wel geheugen en concentratieproblemen meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen vastgesteld.
4.3.
Dat de bedrijfsarts in het belastbaarheidspatroon van 29 januari 2016 op een aantal items tot meer beperkingen is gekomen dan de verzekeringsarts, geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Op grond van vaste rechtspraak, waaronder de uitspraken van de Raad van 4 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7039 en 27 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2949, kan er niet aan voorbij worden gegaan dat een door de bedrijfsarts opgestelde FML bedoeld is om de re‑integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA. De verzekeringsarts is bij het in kaart brengen van de beperkingen in de FML niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts opgestelde FML. Er komt bij dat een medische motivering van het belastbaarheidspatroon van 29 januari 2016 ontbreekt.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante heeft de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv onderschreven dat appellante in staat moet worden geacht de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het Resultaat Functiebeoordeling van 11 juli 2016 en bij aanvullend rapport van 27 juni 2017 toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Met de rechtbank wordt het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, zoals neergelegd in het rapport van 27 december 2016, onderschreven, dat de functies ook geschikt zijn gelet op het diplomavereiste in de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dat rapport uitgebreid gemotiveerd dat het MAVO-diploma vergelijkbaar is met het VMBO-TL diploma. Van een lichtvaardige gelijkstelling is niet gebleken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Bij deze beslissing is er geen grond tot veroordeling van vergoeding van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) G.S.M. van Duinkerken