In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich op 11 juni 2010 ziek meldde vanwege rugklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 13 april 2013 geen recht had op een uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd. Ze voerde aan dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid waren onderschat en dat er geen nadere medische informatie was opgevraagd bij de behandelend sector.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren en verzocht de Raad om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onzorgvuldig te houden. De verzekeringsarts had appellante zowel psychisch als lichamelijk onderzocht en had dossierstudie verricht. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie had meegewogen en dat er geen reden was om aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante te twijfelen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv terecht geen onafhankelijk medisch deskundige had ingeschakeld. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.960,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid.