In deze zaak gaat het om hoger beroep van twee appellanten, werkzaam bij de voormalige politieregio [naam regio 1], die verzoeken om bevordering naar de functie van senior GGP hebben ingediend. De korpschef heeft deze verzoeken afgewezen op basis van beoordelingen die niet boven de norm zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de beoordelingen op voldoende gronden berusten en dat de terughoudende toets kan worden doorstaan. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beoordelingen niet inzichtelijk zijn heroverwogen. De Raad oordeelt dat de beoordelingen voldoen aan de eisen van de Uitvoeringsregeling en dat de korpschef terecht heeft geweigerd om toekomstverwachtingen op te nemen in de beoordelingen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure leidt tot schadevergoeding voor de appellanten. De uiteindelijke beslissing van de Raad is dat de korpschef en de Staat der Nederlanden worden veroordeeld tot betaling van schadevergoedingen aan de appellanten, en dat de proceskosten worden vergoed.