ECLI:NL:CRVB:2014:905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
13-3775 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een rechterlijk ambtenaar in opleiding en de gevolgen van persoonlijke omstandigheden op de beoordeling

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio) die in tijdelijke dienst was bij de rechtbank Amsterdam. Appellant, die per 1 april 2010 was aangesteld, heeft gedurende zijn opleiding verschillende beoordelingen ontvangen. De eerste beoordeling over de periode van 1 oktober 2010 tot 14 juli 2011 resulteerde in een score B (onvoldoende). Na een herkansingsperiode bij de rechtbank Haarlem, waar hij een score C (voldoende) behaalde, vervolgde hij zijn opleiding bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam. Gedurende deze periode zijn er meerdere voortgangsgesprekken gevoerd, maar de uiteindelijke beoordeling op 20 november 2012 resulteerde opnieuw in een score B, wat appellant betwistte.

Appellant stelde dat hij onvoldoende begeleiding had gekregen en dat er geen toetsgesprek had plaatsgevonden, zoals voorgeschreven in de Studiegids Raio-opleiding 2010. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de begeleiding voldoende was geweest en dat het ontbreken van een toetsgesprek geen gevolgen had voor de beoordeling. De Raad benadrukte dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berust. Appellant voerde ook aan dat persoonlijke omstandigheden, zoals een brand in zijn woning en zijn huwelijk, zijn functioneren negatief hadden beïnvloed. De Raad oordeelde dat dergelijke omstandigheden niet konden leiden tot hogere scores dan gerechtvaardigd op basis van het feitelijk functioneren.

De Raad concludeerde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de scores B voor de resultaatgebieden zitting en professionalisering niet op onvoldoende gronden berustten. De uiteindelijke beoordeling van de functievervulling met een score B werd gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.

Uitspraak

13/3775 AW
Datum uitspraak: 13 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te Amsterdam (appellant)
het bestuur van de rechtbank Amsterdam (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.L. Gerrits, advocaat. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Waegeningh, advocaat, en mr. drs. G.M. Boekhoudt en
drs. J.M. Colijn-Stokkel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is per 1 april 2010 aangesteld als rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio) in tijdelijke dienst voor de duur van drie jaar bij de rechtbank Amsterdam. Vanaf 1 oktober 2010 was appellant werkzaam bij de sector civiel. Over de periode 1 oktober 2010 tot 14 juli 2011 is over de opleidingsperiode civiel basis een beoordeling met een score B (onvoldoende) opgesteld. Vervolgens heeft appellant bij de sector civiel van de rechtbank Haarlem een herkansingsperiode gehad tot 30 januari 2012. De functievervulling gedurende die periode is beoordeeld met een score C (voldoende).
1.2. Met ingang van 1 februari 2012 heeft appellant zijn opleiding voortgezet bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam. Van 1 februari 2012 tot 1 augustus 2012 was appellant werkzaam bij het team bestuursrecht algemeen. In deze periode hebben een tweemaands- en een driemaandsgesprek tussen appellant en zijn opleiders plaatsgevonden. Vanaf 1 augustus 2012 was appellant werkzaam bij het team vreemdelingenrecht. Daar heeft appellant eerst de module vreemdelingenbewaring en vervolgens de module vreemdelingenrecht regulier gevolgd. Op 27 september 2012 heeft een voortgangsgesprek plaatsgevonden. In het daarvan opgestelde verslag is vermeld dat het beeld dat bij het team bestuursrecht algemeen naar voren kwam, te weten dat appellant wel de capaciteiten heeft maar dat ze er niet altijd uitkomen, ook naar voren komt bij het team vreemdelingenrecht. Tijdens het gesprek hebben de opleiders aan appellant verschillende aanbevelingen gedaan ter verbetering van zijn functioneren.
1.3. Op 20 november 2012 is een beoordeling opgemaakt over de opleidingsperiode bestuursrecht basis over de periode 1 februari 2012 tot 20 november 2012. Deze beoordeling is op 20 november 2012 met appellant besproken. Appellant heeft bedenkingen tegen de voorgenomen beoordeling kenbaar gemaakt, waar de opleiders een reactie op hebben gegeven. De president van de rechtbank heeft de beoordeling, na een gesprek met appellant op 17 december 2012, op 20 december 2012 ongewijzigd vastgesteld.
1.4. In de beoordeling is het functioneren van appellant op de resultaatgebieden voorbereiden zitting en raadkameren met een score C beoordeeld en de resultaatgebieden zitting, uitspraken en professionalisering met een score B. De functievervulling in haar geheel is met een score B beoordeeld. Daarbij is onder meer vermeld dat appellant veel inzet heeft getoond en veel kwaliteiten bezit, maar dat hij onvoldoende heeft laten zien dat hij werk van constante kwaliteit kan leveren en kan omgaan met onverwachte situaties.
1.5. Na bezwaar heeft verweerder de beoordeling bij besluit van 25 juni 2013 (bestreden besluit) gehandhaafd.
2.
De Raad overweegt het volgende.
2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 13 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3105) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. In geval van een negatief oordeel moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid. Het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
2.2.1.
Appellant heeft in beroep allereerst naar voren gebracht dat geen toetsgesprek heeft plaatsgevonden, zoals is voorgeschreven in de Studiegids Raio-opleiding 2010 (studiegids), en dat hem onvoldoende begeleiding is geboden. Wat dit laatste punt betreft heeft appellant met name verwezen naar de volgens hem gebrekkige begeleiding door[naam opleider], die één van de twee opleiders was van appellant gedurende de opleidingsperiode bij het team vreemdelingenrecht.
2.2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat gedurende de opleidingsperiode geen toetsgesprek aan de hand van een toetsformulier heeft plaatsgevonden zoals omschreven in de studiegids. Een dergelijk gesprek heeft onder meer tot doel dat zicht wordt verkregen op het leerproces en de leervorderingen van de raio en dat mogelijke knelpunten en verbeterpunten worden geïnventariseerd en besproken. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat voorafgaande aan de beoordeling drie voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden, waarbij aan appellant verschillende aanwijzingen zijn gegeven, en dat gedurende de opleidingsperiode na afloop van zittingen regelmatig feedback is gegeven, zowel mondeling als schriftelijk. De Raad volgt verweerder in het standpunt dat aan appellant op deze wijze voldoende duidelijk is gemaakt op welke punten zijn functioneren volgens de opleiders verbetering behoefde. Aan het achterwege laten van het hiervoor bedoelde toetsgesprek worden daarom geen consequenties verbonden. Verder kan niet worden gezegd dat verweerder is tekortgeschoten in de aan appellant geboden begeleiding. Wat er verder ook zij van de door[naam opleider] geboden begeleiding, het standpunt van verweerder dat appellant gedurende de opleidingsperiode in haar geheel bezien voldoende is begeleid, vindt steun in de beschikbare verslagen en feedbackformulieren. Daarbij is mede van belang dat appellant naast
mr.[naam opleider] drie andere opleiders heeft gehad.
2.3.1.
Appellant heeft verder de juistheid van de toegekende B-scores bestreden. Wat betreft het resultaatgebied zitting is in de beoordeling vermeld dat appellant gedurende de hele beoordelingsperiode een wisselend beeld heeft laten zien. Op het moment dat hij weet wat hem te wachten staat en die verwachting ook uitkomt, is hij sensitief en flexibel. Bij onverwachte of onvoorziene gebeurtenissen heeft appellant moeite om te schakelen en blijft hij bijvoorbeeld steken in een vooraf bepaalde vraagstrategie. Verder mist appellant aansluiting met partijen en doet hij over het algemeen te weinig met onbegrip van partijen, aldus verweerder.
2.3.2.
Anders dan appellant heeft gesteld, is de Raad van oordeel dat verweerder met de verslagen van de voortgangsgesprekken en de zittingsfeedbackformulieren aannemelijk heeft gemaakt dat een score B voor het resultaatgebied zitting niet op onvoldoende gronden berust. In het verslag van het tweemaandsgesprek is vermeld dat appellant een aantal malen adequaat een zitting heeft geleid, maar dat het soms ook niet goed gaat. Als voorbeeld is genoemd dat appellant tijdens een zitting buiten de door partijen getrokken geschilgrenzen is getreden, wat tot irritatie bij partijen heeft geleid, en dat de vraagstelling tekortschoot. Uit het verslag van het driemaandsgesprek blijkt dat de opleiders een aantal aspecten van het optreden van appellant ter zitting positief hebben beoordeeld, maar dat het beeld wisselend bleef en dat dit beeld volgens de opleiders moest verdwijnen. Tijdens het op 27 september 2012 gehouden voortgangsgesprek is appellant voorgehouden dat hij op zichzelf alle capaciteiten heeft om een zitting adequaat te leiden, maar dat dit er soms niet uitkomt. In het verslag van dit gesprek is vermeld dat appellant tijdens een bewaringszitting waarbij de advocaat van de betrokkene een ander pleidooi hield dan verwacht, moeite had met omschakelen en op onderdelen onvoldoende informatie verkreeg. Verder is als aandachtspunt genoemd het aanbrengen van structuur in de behandeling van zittingen. Daarbij is vermeld dat appellant deze punten herkende, maar dat hij niet goed kon aangeven waarom het niet goed ging. Op basis van de aangehaalde verslagen moet worden vastgesteld dat appellant gedurende de hele beoordelingsperiode, ook na daarop te zijn aangesproken, wisselend is blijven presteren wat betreft het resultaatgebied zitting.
2.4.1.
Over het resultaatgebied uitspraken is in de beoordeling vermeld dat de uitspraken die appellant heeft geschreven in de periode bij het team bestuursrecht algemeen doorgaans goed waren. Dit gold ook voor de uitspraken die appellant heeft geschreven op het gebied van vreemdelingenbewaring. Over de daarna geschreven uitspraken van de enkelvoudige vreemdelingenkamer is opgemerkt dat de structuur daarvan vaak niet helder was en dat deze in juridisch opzicht niet altijd correct waren. Vermeld is dat appellant er onvoldoende in is geslaagd om goede uitspraken te schrijven in die gevallen waarin sprake was van een onoverzichtelijk en in juridisch opzicht onduidelijk beroepschrift. Tot slot is vermeld dat appellant een aantal maal mondeling uitspraak heeft gedaan en dat hij dit helder, goed geformuleerd en begrijpelijk deed.
2.4.2.
Verweerder is er wat dit resultaatgebied betreft niet in geslaagd aannemelijk te maken dat een score B niet op onvoldoende gronden berust. In het verslag van het tweemaandsgesprek is vermeld dat de uitspraken die appellant had geschreven goed gestructureerd van opzet waren en een logische opbouw hadden. Verder is vermeld dat het taalgebruik helder, precies en zorgvuldig was en dat de kern van het geschil goed was verwoord. Ook uit het verslag van het driemaandsgesprek komt naar voren dat de kwaliteit van de door appellant geschreven uitspraken goed was. In het verslag van het gesprek op
27 september 2012 is vermeld dat op basis van de uitspraken op het gebied van vreemdelingenbewaring kan worden vastgesteld dat appellant goed en gestructureerd kan schrijven, zij het dat één uitspraak niet goed was gestructureerd. Uit de zittingsfeedbackformulieren van de zittingen die vanaf 4 september 2012 hebben plaatsgevonden komt naar voren dat er kritiek was op de desbetreffende uitspraken. Deze kritiek is appellant meegedeeld nadat hij was teruggekeerd van zijn huwelijksreis, die heeft geduurd van medio oktober tot begin november 2012. Appellant is vervolgens opgedragen om in zeven werkdagen negen uitspraken te schrijven. Deze uitspraken zijn, op één na, als onvoldoende beoordeeld. De Raad volgt appellant in het standpunt dat verweerder zo geen reële mogelijkheid heeft geboden om op dit resultaatgebied verbetering te laten zien en dat aan het negatieve oordeel over de uitspraken uit de laatste periode een te groot gewicht is toegekend. Mede gezien de meerdere malen uitgesproken waardering voor de eerder geschreven uitspraken, is de keuze voor een score B onvoldoende gemotiveerd.
2.5.1.
Wat betreft het resultaatgebied professionalisering zijn in de beoordeling diverse positieve opmerkingen gemaakt. Daarnaast zijn echter ook verschillende aandachtspunten vermeld. Opgemerkt is dat appellant aanwijzingen en tips niet blijvend toepast en dat er te weinig groei is waar te nemen. Ook heeft appellant moeite met maatvoering bij het toepassen van tips en toetst hij niet of zijn interpretatie van een gegeven aanwijzing juist is. Verder zijn opmerkingen gemaakt over het optreden van appellant ter zitting. Tot slot is vermeld dat appellant een matig gevoel heeft voor de noden van de organisatie en dat hij zaken laat aanlevert. Daarbij is als voorbeeld genoemd dat een door appellant opgesteld proces-verbaal van een mondelinge uitspraak niet binnen de wettelijke termijn verzonden kon worden.
2.5.2.
De Raad volgt appellant in zoverre dat de gemaakte opmerkingen over het optreden ter zitting in dit kader niet relevant zijn en (alleen) betrekking hebben op het resultaatgebied zitting. Voor het overige heeft verweerder evenwel aannemelijk gemaakt dat een score B voor het resultaatgebied professionalisering niet op onvoldoende gronden berust. De desbetreffende aandachtspunten worden met voldoende concrete feiten ondersteund door de stukken, waaronder de verslagen van de voortgangsgesprekken en de feedbackformulieren.
2.6.
Appellant heeft tot slot aangevoerd dat ten onrechte geen rekening is gehouden met omstandigheden die invloed kunnen hebben gehad op zijn functioneren, te weten een brand in zijn woning en de nasleep daarvan, en (de voorbereidingen voor) zijn huwelijk en huwelijksreis. Deze beroepsgrond treft geen doel. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 25 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9421) kunnen omstandigheden die het functioneren negatief beïnvloed zouden kunnen hebben, niet leiden tot hogere scores dan op grond van het feitelijk functioneren gerechtvaardigd is. Dergelijke omstandigheden kunnen hooguit invloed hebben op de aan de beoordeling in rechtspositionele sfeer te verbinden gevolgen.
2.7.
Volgens de door verweerder gehanteerde beoordelingssystematiek leidt een beoordeling op enig onderdeel van het beoordelingsformulier met een onvoldoende resultaat, dat wil zeggen de waardering B of A, ertoe dat de uiteindelijke beoordeling van de werkzaamheden als geheel nooit hoger kan uitvallen dan een B respectievelijk A. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verweerder er wat betreft twee resultaatgebieden, te weten zitting en professionalisering, in is geslaagd om aannemelijk te maken dat een score B niet op onvoldoende gronden berust. Dit brengt mee dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde beoordeling van de functievervulling in haar geheel met een score B stand kan houden.
3.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2014.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) T.A. Meijering

HD