Uitspraak
30 juni 2016, 16/627 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, werkzaam als ambtenaar bij de voormalige politieregio, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om heroverweging van een eerder besluit van de korpschef. Dit verzoek was afgewezen op de grond dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere besluit terug te komen. De Raad oordeelde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat het besluit van 11 december 2015, dat door een andere persoon in mandaat was genomen, niet in strijd was met artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde dat de korpschef het verzoek van appellant om bevordering terecht had afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de vereisten voor een beoordeling boven de norm. De Raad oordeelde dat de door appellant aangevoerde gronden niet slaagden en dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.