ECLI:NL:CRVB:2015:2547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
14-3491 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • R. Kooper
  • L.J.A. Damen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korpschef inzake doorstroming naar seniorfunctie binnen de gebiedsgebonden politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, werkzaam als medewerker basispolitiezorg A, had verzocht om doorstroming naar een seniorfunctie binnen de gebiedsgebonden politie. De korpschef had de beoordeling van de appellant, die op vier van de zes hoofdbestanddelen als 'voldoende' was gewaardeerd, gewijzigd van 'ruim voldoende' naar 'voldoende'. De appellant stelde dat deze wijziging in strijd was met het verbod op reformatio in peius, maar de Raad oordeelde dat de appellant niet in een ongunstiger positie was gebracht, aangezien het eindoordeel van de beoordeling ongewijzigd bleef. De Raad bevestigde dat de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt is tot de vraag of deze op onvoldoende gronden berust. De Raad concludeerde dat de beoordeling in rechte standhoudt en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3491 AW
Datum uitspraak: 30 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
13 mei 2014, 13/2708 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 13/5222 AW, 13/5258 AW,
13/5259 AW, 13/6839 AW, 14/968 AW, 14/2725 AW en 14/4267 AW, plaatsgevonden op
7 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.A.C. Theunissen, M.T.G. Helmink en
Q.P.A.M. van Tricht.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam in de functie van medewerker basispolitiezorg A in het [team] van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland. Als neventaak was hij commandant van groep 30 van de Mobiele Eenheid.
1.2.
Appellant heeft op 20 oktober 2012 verzocht om doorstroming naar een seniorfunctie binnen de gebiedsgebonden politie (GGP). In verband hiermee is in november 2012 een beoordeling opgemaakt over het functioneren van appellant in de periode van 1 november 2011 tot 28 november 2012. Het functioneren is op vier van de zes hoofdbestanddelen als ‘voldoende’ gewaardeerd, op één hoofdbestanddeel als ‘ruim voldoende’ en op één hoofdbestanddeel als ‘goed’. De functievervulling in het geheel is gewaardeerd als ‘voldoende’. Na het beoordelingsgesprek op 29 november 2012 heeft appellant zijn zienswijze gegeven. Bij besluit van 20 december 2012 heeft de beoordelingsautoriteit de beoordeling ongewijzigd vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 27 december 2012 heeft de korpschef afwijzend beslist op het verzoek van appellant om doorstroming naar een seniorfunctie binnen de GGP. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat de door appellant gewenste loopbaanstap valt onder de reikwijdte van het loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP. Op grond van dat beleid moet onder meer voldaan zijn aan de voorwaarde van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm’, wat in dit geval betekent dat de functievervulling als geheel ten minste als ‘goed’ moet zijn gewaardeerd. Aan die voorwaarde voldoet appellant niet, aldus de korpschef.
1.4.
Bij besluit van 28 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft de korpschef de bezwaren tegen de besluiten van 20 december 2012 en 27 december 2012 ongegrond verklaard. De waardering op het hoofdbestanddeel ‘overige taken’ is gewijzigd van ‘ruim voldoende’ in ‘voldoende’, omdat de waardering ‘ruim voldoende’ niet in het beoordelingsreglement voorkomt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant die uitspraak op hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 13 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:905) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de beantwoording van de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust.
4.2.
In de door appellant bestreden beoordeling is zijn functioneren op alle onderdelen en over het geheel (ten minste) voldoende en dus positief gewaardeerd, zodat het op de weg van appellant ligt om aannemelijk te maken dat deze beoordeling niet op voldoende gronden berust. De omstandigheid dat de beoordeling niet goed genoeg is voor doorstroming van appellant van de functie generalist GGP naar de functie senior GGP, levert geen grond op om de onder 4.1 bedoelde bewijslast ook in dit geval bij het bestuursorgaan te leggen.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat de waardering ‘voldoende’ die is toegekend aan zijn functioneren op de hoofdbestanddelen verkeerstaken, criminaliteitsbeheersing, contacten en overige taken en op de functievervulling niet past bij de veel positievere formuleringen in de toelichting op die waarderingen en dat het oordeel ‘voldoende’ daarom onhoudbaar is. In de toelichtingen op de waarderingen zijn de verschillende aspecten van het functioneren van appellant op genoemde bestanddelen genuanceerd besproken, waarbij naast positieve ook negatieve(re) aspecten aan de orde komen. Over het geheel genomen zijn deze toelichtingen in overeenstemming met de voor het betreffende bestanddeel gegeven waardering.
4.4.
Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de korpschef niet in strijd met het verbod op reformatio in peius gehandeld door na bezwaar de kwalificatie ‘ruim voldoende’ te wijzigen in ‘voldoende’. Door deze aanpassing is appellant immers niet in een ongunstiger positie gebracht dan voordat hij rechtsmiddelen aanwendde, nu het eindoordeel van de beoordeling en daarmee het rechtsgevolg van het primaire besluit ongewijzigd is gebleven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde beoordeling in rechte standhoudt. Appellant heeft over de afwijzing van het verzoek om bevordering geen zelfstandige beroepsgronden ingediend. Dat brengt mee dat de rechtbank het beroep ook op dit onderdeel van het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard.
4.6.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en L.J.A. Damen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Rikhof

IJ