ECLI:NL:CRVB:2016:584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet verblijf op uitkeringsadres tijdens renovatie
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 januari 2012 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant meldde op 11 oktober 2012 dat hij wegens renovatie van zijn woning niet op het uitkeringsadres verbleef. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente Smallingerland, waarbij de toezichthouders appellant hoorden en een huisbezoek aflegden. Op basis van de onderzoeksbevindingen besloot het college op 19 februari 2013 de bijstand van appellant over een bepaalde periode in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting zou hebben geschonden.
Appellant ging in beroep tegen deze besluiten, en de rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep deels gegrond. Het college beperkte de intrekking en terugvordering tot de periode van 16 juli 2012 tot 27 september 2012. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, specifiek tegen de intrekking en terugvordering.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat appellant in de relevante periode niet op het uitkeringsadres verbleef. De Raad concludeerde dat appellant zijn woonadres op het uitkeringsadres had behouden, ondanks dat hij tijdelijk elders verbleef vanwege de renovatie. De Raad vernietigde de eerdere besluiten van het college en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waarbij het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.