In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante. De zaak betreft de vraag of appellante haar woonplaats heeft prijsgegeven door tijdelijk bij haar partner in Gorinchem te verblijven zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres in Eindhoven verbleef, maar op het adres van haar ouders in Gorinchem. Appellante heeft echter niet aangetoond dat zij haar woonstede daadwerkelijk heeft verplaatst naar Gorinchem. De Raad oordeelt dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college ligt en dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante haar hoofdverblijf heeft verplaatst. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, waardoor het besluit van het college wordt herroepen. Tevens wordt het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 4.118,- bedragen.