1.2.Betrokkene ontving tot 1 mei 2011 een subsidie van het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst en voorzag daarmee tot die datum in zijn levensonderhoud. Op 1 juni 2011 heeft betrokkene zich gemeld om bijstand aan te vragen. Hij heeft de aanvraag om bijstand op 14 juni 2011 ingediend en daarbij als zijn woonadres opgegeven het hiervoor genoemde adres in [adres 1] (uitkeringsadres). Bij besluit van 6 juli 2011 heeft het college betrokkene met ingang van 1 juni 2011 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande. Nadat betrokkene bezwaar had gemaakt tegen de ingangsdatum, heeft het college bij besluit van 15 september 2011 de ingangsdatum gewijzigd naar 1 mei 2011.
1.3.1.Betrokkene heeft de verhuurder bij brief van 24 juli 2011 in kennis gesteld van het volgende. Hij heeft al meerdere malen geklaagd over de erbarmelijke staat waarin zijn woning verkeert. Sinds 23 (lees: 25) mei 2011 heeft hij geen verwarming meer in zijn woning. Deze zomer is heel nat, waardoor het iedere avond heel koud is. De optelsom van alle problemen maakt dat hij de woning niet kan gebruiken als plaats om te studeren en daarom logeert hij ergens anders. Hij wil gewoon weer in zijn eigen huis kunnen wonen. Om zijn woonproblemen op te lossen doet hij de verhuurder twee voorstellen. Het eerste is dat de verhuurder de verwarming herstelt door het terugplaatsen van de rookkanalen op de derde etage en ook alle andere gebreken aan zijn woning herstelt, met een huurcompensatie voor de periode vanaf 23 mei 2011 tot het moment waarop de herstelwerkzaamheden zijn afgerond. Het tweede voorstel is dat de verhuurder vervangende woonruimte tegen dezelfde huurprijs aanbiedt. Betrokkene heeft hierbij vermeld dat als de verhuurder hier niet op ingaat, hij het ontstane geschil uit handen geeft.
1.3.2.Betrokkene heeft de verhuurder op 12 december 2011 gedagvaard om, kort gezegd, de gebreken in zijn woning, waaronder de verwijderde rookkanalen, te herstellen. Bij vonnis van 13 juli 2012 heeft de rechtbank Rotterdam, sector kanton, (kantonrechter) de verhuurder veroordeeld tot het (terug)plaatsen van een deugdelijk schoorsteenkanaal, althans van een deugdelijke rookgasafvoer. Hierbij heeft de kantonrechter bepaald dat de verhuurder een dwangsom verbeurt als hij niet uiterlijk op 1 september 2012 aan deze veroordeling heeft voldaan. De kantonrechter heeft hiertoe onder meer overwogen dat de verhuurder laakbaar heeft gehandeld door het rookkanaal te verwijderen en aldus toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn wettelijke verplichting om betrokkene het rustig genot van het gehuurde te verschaffen. Voorts heeft de kantonrechter de verhuurder veroordeeld om aan betrokkene tegen kwijting te betalen een bedrag van € 4.036,49 van teveel betaalde huur over de periode van 24 juli 2011 tot en met 31 augustus 2012. De kantonrechter heeft hiertoe, onder meer het volgende overwogen: “Uit de brief van 24 juli 2011 [...] blijkt dat [betrokkene] [verhuurder] in elk geval op die datum heeft laten blijken dat hij concrete klachten had en ieder geval het ontbreken van stookmogelijkheden niet langer accepteerde. Door de verwijdering van het rookkanaal is [betrokkene] de mogelijkheid ontnomen zijn woning te verwarmen. [betrokkene] heeft daardoor niet het volledig huurgenot gekregen, dat [de verhuurder] hem had moeten bieden. [verhuurder] heeft dan ook geen recht op volledige huurbetaling.” De kantonrechter heeft hierbij bepaald dat de huur van de woning vanaf 1 augustus 2011 wordt verminderd met 70% van de huurprijs. De verhuurder heeft een rookkanaal hersteld. Op 1 oktober 2012 kon dit kanaal weer worden gebruikt.
1.4.1.Op 27 februari 2013 heeft de Afdeling Bijzondere Onderzoeken van de gemeente Rotterdam (ABO) een brief van de verhuurder ontvangen, waarin de verhuurder uiteen heeft gezet dat en waarom hij heeft geconstateerd dat betrokkene feitelijk niet meer woonachtig is in zijn woning. De verhuurder wijst er hierbij eerst op dat betrokkene sinds 2006 een vriendin heeft, die een eigen woning bewoont op het [adres 2] , en wijst daarna op onder meer de volgende feiten en omstandigheden. De verhuurder is van oktober 2011 tot en met augustus 2012 bezig geweest met renovatiewerkzaamheden aan het pand waarin de woning van betrokkene zich bevindt en heeft betrokkene toen nimmer thuis aangetroffen. Een enkele keer verscheen betrokkene om de post op te halen, waarna hij binnen zeer korte tijd weer vertrok. Gelet op de meterstanden van de watermeter in september 2012 en op 31 januari 2013, heeft betrokkene in de tussenliggende periode slechts 258 liter water verbruikt.
1.4.2.Naar aanleiding van deze melding heeft een medewerker van de ABO een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader heeft deze medewerker onder meer gesproken met de verhuurder, gegevens over het water-, gas en elektriciteitsverbruik op het uitkeringsadres opgevraagd, buurtonderzoek gedaan en betrokkene bij brief van 15 april 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 17 april 2013. Omdat betrokkene geen gehoor gaf aan deze uitnodiging, heeft het college bij besluit van 19 april 2013 het recht op bijstand van betrokkene met ingang van 17 april 2013 opgeschort en betrokkene uitgenodigd voor een gesprek op 22 april 2013. Betrokkene is voor dat gesprek wel verschenen en heeft toen aanvankelijk verklaard dat hij woont op het uitkeringsadres en af en toe, in de weekenden, bij zijn vriendin in [adres 2] is en soms bij haar blijft slapen. Vervolgens heeft betrokkene verklaard dat hij over de periode van 1 mei 2011 tot 1 oktober 2012 geen gas heeft verbruikt in verband met het probleem met zijn schoorsteen, dat hij bij zijn vriendin in [adres 2] heeft gewoond en in die periode elke dag bij zijn vriendin was, dat hij daar alle nachten heeft geslapen, dat het echt niet anders kon, dat hij, nadat hij weer een kachel kon gebruiken, is teruggekomen naar [adres 1] en dat hij misschien nog een e-mail kan terugvinden waarin hij aan zijn klantmanager [klantmanager] (H) uitlegt dat hij niet in zijn eigen woning kan verblijven en bij zijn vriendin verblijft. Betrokkene heeft vervolgens het volgende verklaard: “Ik verblijf in [adres 2] vanaf mei 2011, ik ben daar, eet daar, slaap daar en soms was ik nog wel eens in [adres 1] . Vanaf 2011 tot heden heb ik wel eens een nacht verbleven aan de [adres 1] en vanaf oktober/november 2011 tot oktober 2012 heb ik niet meer geslapen aan de [adres 1] . In de warme maanden was ik weleens aan de [adres 1] en deed ik mijn dingetjes, bijvoorbeeld mijn computer.” Geconfronteerd met het lage elektriciteits- en waterverbruik in zijn woning, heeft betrokkene verklaard dat dit verbruik zo laag was omdat hij in [adres 2] was. Aansluitend aan het gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden aan het uitkeringsadres. Betrokkene heeft tijdens het huisbezoek onder meer verklaard dat het echt zijn bedoeling was om weer in zijn woning op dat adres te gaan wonen, dat het er nog niet van was gekomen en dat hij in [adres 2] woont. De ABO-medewerker heeft tijdens het huisbezoek de meterstanden van water, gas en elektriciteit opgenomen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 april 2013. Hierin wordt onder meer geconcludeerd dat het gas- en elektriciteitsverbruik in de woning van betrokkene in de periode van 15 november 2010 tot en met 21 april 2013 zeer laag is geweest, dat het waterverbruik in de periode van 1 maart 2011 tot en met 21 april 2013 ook zeer laag was, dat over het jaar 2012/2013 het water-, gas- en elektriciteitsverbruik helemaal zeer laag is geweest, dat de woning van betrokkene een onbewoonde indruk maakte en dat uit de door betrokkene overgelegde bankafschriften over de periode van 14 juni 2011 tot en met april 2013 blijkt dat betrokkene voor ongeveer 90% pintransacties en pinopnames in [adres 2] en omstreken heeft verricht.