ECLI:NL:CRVB:2020:2357

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
18/5659 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens tijdelijk verblijf elders tijdens verbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bijstand ontvangen, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Groningen per 1 maart 2017 ingetrokken en er was een terugvordering van € 933,65 ingesteld. De reden voor de intrekking was dat de appellant tijdelijk elders verbleef vanwege een verbouwing van zijn woning, en het college meende dat hij zijn hoofdverblijf niet meer op het uitkeringsadres had.

De appellant had verklaard dat zijn woning verbouwd werd en dat hij tijdelijk op verschillende plekken verbleef, wat hij niet had gemeld aan het college. Het college stelde dat de appellant in strijd met zijn inlichtingenverplichting had gehandeld, omdat hij niet had gemeld dat hij zijn hoofdverblijf niet meer op het uitkeringsadres had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het college onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de appellant zijn hoofdverblijf daadwerkelijk niet meer op het uitkeringsadres had.

De Raad benadrukte dat het niet melden van tijdelijk verblijf elders vanwege een verbouwing geen schending van de inlichtingenverplichting is. Bovendien had het college niet zorgvuldig gehandeld door geen navraag te doen bij de nieuwe verhuurder over de situatie van de appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal op € 3.150,- werden begroot.

Uitspraak

18.5659 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 september 2018, 17/3329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 29 september 2020
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: T. Ali
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. E.T. van Dalen, advocaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 10 augustus 2017;
  • herroept het besluit van 20 april 2017;
  • bepaalt dat het college aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 172,- vergoedt;
  • veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.150,-.
Dit betekent dat het college de bijstand van appellant ten onrechte per 1 maart 2017 heeft ingetrokken en tot een bedrag van € 933,65 heeft teruggevorderd.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Na de melding van een gerechtsdeurwaarderskantoor dat de woning waar appellant een kamer huurde werd verbouwd, heeft het college op 13 april 2017 een gesprek gehad met appellant en een huisbezoek afgelegd op zijn woonadres. Appellant heeft verklaard dat de woning van eigenaar was gewisseld en sinds zes weken werd verbouwd. Door de verbouwing was koken en douchen niet mogelijk en verbleef hij tijdelijk op verschillende plekken.
Daarop heeft het college de bijstand ingetrokken omdat appellant in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat hij zijn hoofdverblijf niet meer had op het uitkeringsadres en dat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Hoewel het niet misstaat om tijdelijk verblijf elders vanwege een verbouwing te melden, is het niet melden daarvan geen schending van de inlichtingenverplichting. Dit is vaste rechtspraak (uitspraken van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2320 en 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:584).
Met alleen de melding, het gesprek en het huisbezoek heeft het college het besluit tot intrekking en terugvordering niet zorgvuldig voorbereid en is hij niet geslaagd in zijn bewijslast om aannemelijk te maken dat appellant niet meer woonde op het uitkeringsadres. Zo heeft het college de nieuwe verhuurder, van wie het adres bekend was, niet gehoord over de aard en de duur van de verbouwing en de terugkeer van appellant en is geen navraag gedaan naar de verschillende plekken waar appellant tijdens de verbouwing verbleef.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bieden de onderzoeksbevindingen dan ook onvoldoende grondslag voor het standpunt van het college dat appellant zijn woonadres niet op het uitkeringsadres heeft behouden en ook niet voor het standpunt dat het recht van appellant op bijstand niet kon worden vastgesteld wegens schending van de inlichtingenverplichting.
Het hoger beroep slaagt. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de (proces)kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in bezwaar, € 1.050,- in beroep en € 1.050,- in hoger beroep, in totaal op € 3.150,-.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) J.N.A. Bootsma