ECLI:NL:CRVB:2019:2231
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verblijf buiten de gemeente zonder vooropgezet tijdelijk karakter
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand van appellante, die sinds 2 maart 2015 bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Appellante beviel op 3 maart 2017 van een zoon en verbleef sindsdien bij haar zus in Alkmaar, terwijl zij officieel ingeschreven stond op het uitkeringsadres in Den Helder. Het college van burgemeester en wethouders van Den Helder heeft na een onderzoek, waarin werd vastgesteld dat appellante niet meer op het uitkeringsadres verbleef, besloten om de bijstand per 3 juni 2017 in te trekken. Dit besluit werd door de rechtbank Noord-Holland in een eerdere uitspraak bevestigd.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar verblijf bij haar zus tijdelijk was en dat zij recht had op bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een vooropgezet tijdelijk verblijf. De Raad heeft vastgesteld dat appellante al meer dan drie maanden bij haar zus verbleef en dat er geen zicht was op terugkeer naar het uitkeringsadres. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere rechtspraak over de definitie van woonplaats en de voorwaarden voor bijstandsverlening.
De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, omdat appellante niet voldeed aan de inlichtingenverplichting en er geen sprake was van tijdelijk verblijf. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.